Anekdotes

A N E K D O T E S  en bijbehorende illustraties

 

JEUGDLIEFDE

Illustratie: aquarel, hier en daar afgewerkt met gouache, op aquarelpapier (30-09-24)

Haflingermerrie voor een hooimachine samen met haar loslopend veulen. Zij draagt een vliegennet over hoofd en hals.

De bejaarde veehouder heeft vanaf zijn jeugd met trekpaarden, Gelderse paarden, New Foresters en Haflingers gewerkt. Hoewel hij goed te spreken is over de andere rassen, gaat zijn voorkeur uit naar de Haflinger. Evenwichtig, rustig, zeer betrouwbaar, niet schrikachtig, doorgaans een goede gezondheid, kent weinig hoef- en beengebreken. Haflingers kunnen oud worden.

Na vele jaren van schilderen met acryl- en olieverf voelde ik een drang om terug te keren naar mijn jeugdliefde, het aquarelleren. Het viel echter niet mee om met het medium dat zo goed bij me past en mij weet op te jagen, opnieuw aan de slag te gaan. De oorzaak van deze moeite is mij wel duidelijk.

Verplicht kiezen voor een andere papiersoort: de fabrikant van het papier waarop de gelaagdheid van mijn werk het best tot zijn recht kwam, was intussen failliet gegaan.

De aanschaf van nieuwe tubes aquarel- en gouacheverf. De oude tubes schonk ik tien jaar geleden aan een eerstejaars Minerva-student (kunstacademie) die zich ten doel stelde paardenschilder te zullen worden (nooit meer iets van gehoord).

De ontwikkelingen bij de pigmentchemie en verffabrikanten blijven niet stilstaan. Oude pigmenten worden soms vervangen door nieuwe synthetische, bovendien lijken de pigmenten fijner vermalen te zijn teneinde de klassieke gedachte dat een aquarel transparant dient te zijn, in stand te willen houden.

Ik heb er geen zin in om weer te gaan experimenteren met binnen- en buitenlandse soorten aquarelpapier; de mij vertrouwde acryl- en olieverf , daar moet ik het maar bij houden.


 

SCHILDER VAN BOERENPAARDEN

Na de middelbare school bosbouwkunde gaan studeren, dat kwam er niet van. Min of meer bij toeval werd het gaan werken voor een accountantskantoor. Maar al na twee jaar werd duidelijk dat ik niet geschikt ben voor een kantoorbaan. Rond mijn twintigste nam ik een voor meerdere mensen uit mijn kringen niet te begrijpen besluit.

Op de lagere en middelbare school was ik geboeid geraakt door de in boeken opgenomen aquarellen van illustratoren. Zonder ook maar een moment stil te staan bij de mogelijke consequenties brak ik mijn avondstudie af en schreef me in voor twee schriftelijke tekenopleidingen (illustratief tekenen) voor de duur van drie jaar en volgde gelijktijdig – gedurende drie jaar, drie avonden in de week – teken en schilderlessen bij een centrum voor kunstzinnige vorming. Door zelfstudie ontwikkelde ik mij verder.

Het kon niet anders lopen, het BOERENPAARD kwam op mijn pad.

De lange zoektocht naar landbouwbedrijven met werkpaarden heeft mij veel moeite, energie en ontelbare reisuren gekost. Lukraak dierenartsen, hoefsmeden en hengstenhouders bellen en stamboekorganisaties aanschrijven. Een tip over beelden op televisie van een boer die met een vierspan Gelderse paarden ploegde, was reden om direct de omroeporganisatie te bellen. Door in contact te treden met bedrijven als veevoederfabrikant Wessanen, konden mijn eerste aquarellen van boerenpaarden voor meerdere doeleinden worden gebruikt (o.a kalenders). Op het verschijnen van een interview in het vakblad ‘De Boerderij’ (veel dank verschuldigd aan redacteur Henk van Toly) reageerden veel abonnees om mij te informeren over adressen met werkpaarden. Een landbouwkundig ingenieur die als voorlichter voor de landbouwsector werkte, stuurde een met de hand geschreven lijst met adressen (inclusief aard van de werkzaamheden).

Ook een uitgeverij reageerde op het artikel waarmee de basis werd gelegd voor mijn eerste platenboek over werkpaarden.

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BOERENKINDEREN

Alsof ik afleiding kwam brengen, de boerenkinderen gezeten in de weidehoek naast de voorste knotwilg, hadden mij bij mijn fietstocht al op afstand in de smiezen. Een van de jongens viste met een bamboehengeltje, de meisjes waren zo te horen voor de gezelligheid meegekomen en niet zo zeer om naar een dobber te turen. Het werd me snel duidelijk dat enige uitleg werd verwacht over mijn komst, reisbestemming en woonadres.

Later heb ik hetzelfde groepje op deze plek teruggezien. Nu werden nieuwtjes uitgewisseld, over hun fijne schoolvakantie, over grootouders die in het weekend zouden komen om een verjaardag te vieren, een ander kind vertelde over de geboorte van een kalf thuis op de boerderij.

Een heerlijke openheid en directheid van deze kinderen.

Ik heb vergeten te vragen hoe de kinderen aan de andere kant van de sloot zijn geraakt;

de boerderijtjes lagen immers aan de andere kant van het landweggetje, er was geen loopplank te zien en het op klompen over een sloot springen lijkt me risicovol en pijnlijk.

Ik woonde enige tijd tegenover een boerengezin. De kinderen hadden een eigen schaap of geit; meestal betrof het een leblam (of pappot) die zij zelf met de fles hadden grootgebracht nadat het moederdier was overleden. Iedere dag hielpen ze moeder bij het broodbakken en in het seizoen bij het bramen plukken (voor de jam) en onderhouden van de moestuin. Het passen op een jonger broertje of zusje hoorde er ook bij.

Ieder jaar was het assistentie verlenen bij het scheren van de schapen, zorgen dat de dieren gescheiden bleven en niet voor hun beurt wegliepen. Zwaar werk.

Een hoogleraar in de scheikunde gaf veel buitenlandse gastcolleges. Door zijn jeugd op de boerderij van zijn ouders was hij altijd met beide benen op de grond blijven staan, zo vertelde hij mij.

Journalisten, redacteurs en dierenartsen die ik op mijn pad tegenkwam, beschouwen hun “van de boerderij komen” als een groot voorrecht.


 

ROMANTISCH PLATTELAND

Het bezorgde mij een binnenpretje, de opmerking in een krant van een recensent. Het was naar aanleiding van het verschijnen van mijn laatste platenboek: “Romijn had een eeuw eerder geboren moeten zijn, dan had hij het boerenleven niet zo geromantiseerd”.

Inderdaad heb ik met mijn platenboeken en rubrieken in tijdschriften en kranten me vooral geconcentreerd op de mooie kanten van het plattelandsleven; met het uitbeelden en beschrijven van enkel de zwaarte en in een aantal gevallen de armoede van het boerenbestaan zou ik al snel gestopt en overgestapt zijn naar andere schilderonderwerpen.

Met hoe het platteland zich de laatste jaren ontwikkelt ben ik minder gelukkig, merk ook dat mijn enthousiasme voor het schilderen en beschrijven van het klassieke landleven – met daarin een centrale rol voor het werkpaard – vermindert.

Verspreid over mijn leven woonde ik in vier provincies, maakte vele reizen door landelijke regio’s, bezocht de laatste boerenbedrijven waar met paarden werd gewerkt, ik durf te stellen dat ik getuige ben geworden van de verandering c.q. aftakeling van het platteland.

Een paar jaar geleden besloot ik af te reizen naar een dorp waar ik vijf jaren met plezier woonde. Veelal boerderijen (uitsluitend melkveehouderijen) als lintbebouwing. Boerderijen die ik maar wat graag schilderde (zie illustratie), het type boerderij waarvan een afbeelding zich heel goed zou lenen op de verpakking van roomboter.

De confrontatie met het huidige beeld was een deceptie. De smalle veldwegen in de omtrek konden het enorm toegenomen autoverkeer nauwelijks aan, de meeste boerderijen waren in handen gekomen van yuppies, werkend in de nabijgelegen provinciehoofdstad, of in gebruik als kantoor. Achter een van de boerderijen liepen dromedarissen (woestijndieren zijn niet bestand tegen ons zeeklimaat ! ).

De geur van het platteland was verdwenen.


 

 

 

HET TIJDPERK IS VOORBIJ

Onze jachtige 24-uurseconomie met haar groeidoelstellingen, hypertechnologie en productiekalender heeft het boerenpaard voor altijd verdrongen. Bovendien zijn demografische ontwikkelingen van dien aard dat het platteland steeds kleiner wordt en het karakter van de dorpen sluimerend verandert.

Het boerenpaard is uit het dorpsbeeld verdwenen, maar nog altijd bevolken paarden het platteland.

 

 

 

 

 

 


ZONDAGSRUST

Saranda was een van de meest minzame paarden die ik heb leren kennen. Een lofspraak vol superlatieven over haar karakter en gedrag blijft onvolledig.

Een goede moeder en ondanks haar zeer beroerde jeugd was zij in de omgang met mensen en andere paarden een toonbeeld van rust en betrouwbaarheid. Het tezamen met haar beleren van jonge paarden voor het boerenwerk verliep hierdoor een stuk makkelijker. De vosschimmelmerrie had voor een werkpaard een bijzonder fijne eigenschap, te weten de drang voortdurend naar voren te willen in eenzelfde tempo.

Geboortes

In het holst van de nacht gaat de telefoon: ‘ kom-de-ge zo stillekes an hier op-an, ik denk dè ‘t perd gi vulle ‘ (kom je zo zoetjesaan hier naar toe, ik denk dat Saranda gaat veulenen). Over dijken en polderwegen ga ik op de motorfiets naar de boerderij waar ik meerdere geboorten van veulens heb meebeleefd. Al is er geen verkeer, mijn aandacht concentreert zich op de weg en ik pas mijn snelheid aan. Rondom boerderijen en in het hoge gras langs boerenweggetjes zijn er ‘s nachts altijd katten – met reflecterende ogen – op strooptocht. Er is opluchting als ik de kraamstal binnenstap, alleen het breken van de waterblaas heb ik deze keer gemist. Bij elke geboorte stelde ik er eer in het kletsnatte veulen vanuit de kraamstal naar de stal waar de andere paarden staan, te dragen. Een keer had ik hierbij hulp nodig, haar hengstveulen was zo zwaar dat ik dreigde door mijn rug te gaan. Bij dat dragen volgde Saranda mij op de voet met onophoudelijk hinniken (met het ademvolume van een baszanger) dicht bij mijn oren.

De reu Astor had met alle paarden op de boerderij een hechte band (in het bijzonder met Saranda). Altijd aanwezig bij de geboorten van veulens, maar ook van kalveren en lammeren. In de paardenstal lag hij, naarmate de dracht vorderde, met telkens langere pozen in het stro naast Saranda, Op de dag van veulenen, was hij altijd onrustig en ijsbeerde voortdurend. Hij verliet het erf zelden maar wanneer merrie en veulen buiten liepen, zocht hij op de nabij gelegen uiterwaard contact met ze.


De noodzaak van af en toe gemangeld te worden, ga je later pas begrijpen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



VERSCHIL IN GELIJKHEID

Enerzijds opzien naar mensen die van zich doen spreken, dwepen met hen die behoren tot de culturele of materiële elite. Een handtekening vragen, samen op de foto gaan met degenen voor wie de rode loper wordt uitgelegd. Anderzijds de mensen proberen te mijden die het niet echt hebben gemaakt; quasi geïnteresseerd de andere kant opkijken bij het passeren van een vagebond in het stadspark.

Dezelfde houding nam en neem ik waar bij meerdere paardenliefhebbers. Zij die paarden niet op voet van gelijkwaardigheid beoordelen maar op hun uiterlijke kenmerken en hun sportprestaties, weinig empathie tonen voor de paarden die door de fortuin minder begunstigd op de wereld zijn gekomen. Het zijn niet de mensen die donateur zijn van Stichting Brooke Hospital for Animals, een internationale organisatie die zich inzet voor de werkdieren in Egypte, India en Pakistan, zo veronderstel ik maar.

Ook in het verleden is er weinig betrokkenheid geweest bij het wee van werkpaarden. Denk aan de pitpony’s die na het sluiten van de Britse kolenmijnen afgedankt werden. Na een ondergronds leven van hard zwoegen kwamen de pony’s en paarden in de Rotterdamse haven aan, de kompels (hun lotgenoten) met wie ze een liefdevolle band hadden, met hartzeer achterlatend. Zij waren hier niet gekomen om genadebrood te ontvangen, hun slachtgewicht was de enige relevantie.

Hetzelfde lot ondergingen de dubbele kleppers uit Rusland en de Baltische staten; robuuste paarden met een stokmaat van 1.50 m. of meer. Zij ondergingen het ellendige transport per trein of vrachtauto naar Nederland, niet elk paard overleefde het. Altijd te mager, nerveus en nogal eens kreupel. Het was niet ongewoon dat merries met hun veulen tegelijk op transport waren gesteld. Op het terrein van het slachthuis kochten handelaren de meest ondervoede op, niet uit mededogen maar met het doel ze te doen aandikken en daarna naar de slacht te brengen.

Al snel bleek dat deze sobere, sterke en rustige paarden heel geschikt waren voor het werk van neringdoenden zoals groente- en melkboeren, handelaren in boerenbenodigdheden

(klompen, touwhalsters en stalgereedschap). Er zaten goede dravers onder en bovendien waren zij minder gevoelig voor koude (niet stram bij lang stilstaan).

Ik heb meerdere dubbele kleppers op kleine boerenbedrijven ontmoet. Over elk paard was wel een bijzonderheid te vertellen. Zoals de vosruin die geen enkele moeite had met het boerenwerk, maar het commando om de bietenkar achterwaarts de schuur in te rijden niet begreep; er was sprake van een tijdelijke taalbarrière.

De afgebeelde Lieselotte kwam op een boerderij terecht nadat de boer bij een auto-ongeval gewond was geraakt. Het werk met zijn grote warmbloed viel hem hierna zwaar. Na een proefperiode bleek de zeventienjarige ( schatting) Russische schimmel beter bij te benen te zijn, zeer waarschijnlijk kreeg zij op dit adres voor het eerst een naam.

Lieselotte blijft op eigen verzoek altijd buiten. Toen de merrie bij extreme koude op stal werd gezet, raakte ze buiten zinnen. Onophoudelijk hinniken, rondjes draaien en niet willen eten. Ze kon er niet tegen opgesloten te worden.


GEVOLG VAN OPVOEDING

Enorm verwend, slechts weinig verboden zijn hem opgelegd; alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, gaat hij in alle gemoedsrust tussen wildvreemde mensen staan als er herstelwerkzaamheden in de stal zijn. Het geluid van een boormachine intrigeert hem en om deze van dichtbij te kunnen onderzoeken drukt hij met zijn voorborst de timmerman bijna tegen de stalwand. Hem terugduwen gaat niet zonder verzet; bij voortzetting van de werkzaamheden komt hij terug, drukt zijn bovenlip tegen de achterkant van de lawaaierige, trillende machine en blijft zo kalm staan. Besloten wordt hem uit de stal te plaatsen, maar dan volgt een alledaagse reactie, het niet kunnen nalaten zich als hengst te gedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

DE OVERTREK

Een enigszins geflatteerd beeld, de uitvoering van de verhuizing van een boerenknecht, ongeveer vijfenveertig jaar geleden gedemonstreerd.

De trekpaarden zijn bourgondisch opgesmukt; de dure hamen (halsjukken) voorzien van messing beslag, rode kwasten en een sierdas (boven) werden alleen bij speciale gelegenheden gebruikt, te denken valt aan een processie, het rondrijden van prins carnaval, optreden van de schutterij. Werkhamen waren veel soberder en toonden al snel na de maak door een tuigmaker, gebruikssporen. De vliegennetten om het hoofd en de achterhand van de paarden zag je alleen in de zomermaanden bij de hooiwinning.

De hoogkarren waren er voor het transport van landbouwgewassen en niet zozeer voor personenvervoer. De praktijk was dat de meeste leden van het gezin achter de karren meeliepen, de geiten met een touwtje aan een kar vastgezet. Er liep altijd wel een terriërachtig hondje los mee om ook de nieuwe woning muis- en rattenvrij te houden.

In meerdere provincies was het vroeger gewoon dat boerenknechten verplicht werden om na een vooraf afgesproken periode hun plaats (aanstelling) aan een andere knecht af te staan. Het gezin ging na afloop van de termijn opnieuw naar een schamele woning met een hoekje land voor de geiten en de aanleg van een moestuin. Het landarbeidershuisje bevond zich dichtbij de boerderij van de nieuwe werkgever, een herenboer. Ook op het nieuwe adres zouden de beschikbaar gestelde turfbriketten (om te stoken), als zijnde loon in natura, voor hun komst al netjes geteld zijn.

Voor de kinderen waren het de indrukken van een nieuwe omgeving die voor even afleiding boden in hun sobere bestaan.

 


BOERENWELSTAND

Rijke boerinnen waren het aan hun stand verplicht om in dracht te gaan.

In Brabant, met name in de Meierij van ‘s Hertogenbosch, was het tot in de jaren zestig van de vorige eeuw gebruikelijk dat getrouwde vrouwen op de zondag en bij speciale gelegenheden de poffer droegen, bestaande uit een zwarte ondermuts en daaroverheen een witte muts van Brussels kant waarin bloemmotieven waren geborduurd. De linten aan de achterzijde van de muts liepen tot halverwege de rug. Voor mij persoonlijk het mooiste vrouwelijke hoofddeksel uit vroegere tijd (voor plaatsing als illustratie in een van mijn platenboeken, schilderde ik mijn overgrootmoeder met poffer). Door het gemaakte aantal arbeidsuren moest diep in de buidel worden getast, men ging eventueel tot financiering over (op de pof kopen).

Ook in de noordelijke provincies pronkte de boerenstand met welstand.

Veel dochters van rijke Drentse boerenechtparen deden op achttienjarige leeftijd geloofsbelijdenis en ‘gingen onder de kap (oorijzer)’.

De echtgenote van de driepaardsboer droeg een gouden oorijzer onder een kanten muts naar het potkantmodel (vaasmotief met bloemen). De muts werd vastgezet met uit filigrein (gouddraadwerk) vervaardigde stiften. De echtgenote van de tweepaardsboer of meijerboer (huurboer) droeg een zilveren oorijzer eventueel met gouden stiften. Toen de fiets in zwang raakte en de boerendochters mochten kiezen, verdween geleidelijk aan het oorijzer.

In Friesland wordt de dracht bij speciale gelegenheden in ere gehouden, onder andere bij:

– wedstrijden met arrensleden (man en vrouw in dracht);

– ringsteken met de sjees;

met een krompanelen sjees in draf langs acht palen met ringen.

De rit wordt tweemaal herhaald, de laatste ronde levert de meeste punten op. De

ringrijder die in drie jaren de meeste punten heeft behaald, ontvangt ‘De Zilveren

Zweep’.

Heren gaan in lakense pakken, de dames dragen als hoofddeksel een gouden oorijzer

en daaroverheen een floddermuts (minder strak dan de Drentse). De gouden veren (in

Drenthe stiften genoemd) bevatten soms briljanten.

– de ‘Damesrubriek Friezen’ (bij een georganiseerd concours hippique);

De deelnemers zijn onderworpen aan een strenge keuring; het geheel moet eruit zien

zoals het in 1870 gebruikelijk was. Kleding, schoeisel, beugeltas, harnachement en

stofbekleding van de sjees worden gejureerd.

Ook in Noord-Groningen en in Zeeland kan men bij het ringsteken deelnemers in dracht zien. De dracht in Zeeland verschilt per eiland. Het zou mij niet verbazen als ook in Twente en De Achterhoek een aantal mensen bij speciale gelegenheden in dracht loopt. Carnavalskleding reken ik niet hieronder.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VONDST VAN EEN ZATERDAGMORGEN

Vanmorgen vond ik in een van de kasten in mijn werkkamer een map met stroken groot formaat dia’s, gemaakt door een fotograaf. De map lag uit het zicht, de dia’s waren nogal prijzig, kan ik mij herinneren. Het gaat om schilderwerken die ik aan het begin van mijn loopbaan als illustrator/kunstschilder maakte.

De twee aquarellen met Gelderse paarden zijn door het bedrijf Wessanen gebruikt voor een kalender, het werk met het kind, de Welshpony en teckels maakte ik in opdracht en staat in een van mijn platenboeken.

De schilderwerken zijn verkocht.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DAGINDELING

Foksie heeft de tijd aan zichzelf, een genoeglijk leven. In de hooischuur, rondom de boerderij en langs sloten altijd alert op muizen en ratten. Met Haflinger Sonja heeft hij een hechte vriendschap. Wanneer de merrie een dolle galoppeerbui heeft, rent hij haar blaffend achterna en wel net zo lang tot zij is ‘uitgeraasd’. De scharrelvarkens in een aanpalend weitje laten zich soms meenemen in dit spel en proberen langs de afzetting het duo te volgen; de start van hun sprintjes gaat meestal gepaard met knorren. Wanneer Foksie er voor in de stemming is, likt hij de oren van de varkens schoon en, verrassend genoeg, zij laten zich het kietelen welgevallen.

Zo maar, voor de leukigheid een keertje de boerenfox (gekruiste terriër) op Sonja zetten, heeft ertoe geleid dat Foksie elke gelegenheid aangrijpt om op de merrie te kunnen kruipen. Bij het uitkrabben van de hoeven of borstelen van de benen, via het gebukte meisje springt het gespierde hondje op Sonja. Zelfs op elkaar gestapelde lege aardappelkisten in de stal kunnen als opstapje dienen. Vanaf de rug van de pony verplaatst hij zich naar haar hals en klemt zich met zijn voorpoten vast. Als een luipaard hangend over een boomtak, tuurt hij de omgeving af. Het is een spel waarmee hij energie kwijtraakt; wanneer Sonja er genoeg van heeft, brengt ze haar hoofd omlaag en begint te lopen.


SPELENDERWIJS

Op een herfstdag spant de Zeeuwse landbouwer zijn trekpaard in om een heel kleine akker direct achter de boerderij op wintervoor te ploegen; het is gebruikelijk om kleigrond voor de winter om te ploegen zodat de grond kan uitvriezen, de met regen verzadigde voren vallen als het ware uiteen. Een zeven maanden oud Haflingerveulen laat hij een stukje naast de merrie meelopen waardoor het geleidelijk aan vertrouwd raakt met toekomstig boerenwerk. Regelmatige fysieke inspanning maakt het veulen bovendien sterker; gewrichten, pezen en spieren nemen in omvang en dichtheid toe en de capaciteit van hart en longen wordt groter. Door de dagelijkse omgang met elkaar brengt de trekpaardmerrie rust over op de jongeling. In het begin loopt het forsgebouwde veulen nog wat krampachtig maar na een omgang (heen en terug) is de gewenning bereikt en gaat het voorbeeldig. Even later arriveren kippen en zij zoeken in de voren naarstig naar wormen, aaltjes en langpootlarven. Warme paardenvijgen klauwen de leghoorns open op zoek naar onverteerde graankorrels.

Eenmaal volwassen zal de Haflinger worden ingezet voor het snelle, lichte werk zoals een vrachtje pootgoed wegbrengen of de weide slepen (koeienvlaaien en molshopen verspreiden).

In plaats van een veulen te doen opstallen als hun moeder naar het land vertrok, liet een aantal boeren ze ook wel gekoppeld aan de merrie meelopen, als het tenminste voor het veulen verantwoord was. Het hoefhoorn bij heel jonge paarden is nog niet voldoende uitgehard en om deze reden kunnen veulens bij het eggen, slepen of zaaien op bonkaarde niet meelopen.

In Friesland was het her en der gebruikelijk dat tijdens de hooibouw, met daarbij het gebruik van een zwadkeerder, hooischudder, acrobaat of hooiwagen, de veulens van Friese paarden los bij hun moeder meeliepen. Het leidde altijd tot het in de weg lopen door de veulens en het afgedwongen inlassen van drinkpauzes, daarbij werd niet altijd gekeken of het wel hun eigen moeder was.


NIET TE STOPPEN

Binnen een tijdsbestek van een half uur heeft de landman meerdere keren op zijn vestzakhorloge gekeken (zolang iets functioneert, wordt het niet weggedaan) als hij tegen mij zegt ‘tot twaalf uur kan ik nog precies één rondgang doen (een vore trekken heen en terug) en dan koppel ik de paarden los (middagpauze)’. Meer dan een week is hij vanaf 7.00uur bezig met het ploegen van een stoppelakker. Zijn broer bezorgt hem telkens om 9.00 uur de ontbijttas met daarin eten en drinken. Hoe anders was het tot voor een paar jaar geleden.

Op de deel van de boerderij (dorsvloer) hangt een door vocht aangetaste foto van Marco, een bijzonder intelligente griffon ( een middelgrote jachthond). Als Piet ‘s morgens vroeg met de paarden op pad ging, volgde Marco hem. Zonder commando liep hij op een vast tijdstip terug naar de boerderij om met de ontbijttas – gevuld met boterhammen, koffie en hondenbrokken – terug te keren. In de periode van hooibouw werd hij meerdere keren per dag naar huis gestuurd om een fles met drank, waaraan een touwtje was geknoopt, op te halen. Was de pijp- of pruimtabak op, dan stopte Piet een plukje gras of wat hooi in de mond van de hond. Op de boerderij reageerden ze op adequate wijze. Bleek na thuiskomst dat een stuk touw, een pootstok o.i.d. op het veld was achtergelaten, dan werd dat aan Marco ‘uitgelegd’, die vervolgens met het gevondene terugkeerde (de boerderij is gelegen aan een doodlopend onverhard pad, de landerijen liggen grotendeels om de boerderij). Ook op de boerderij was hij een gewillige helper; bleef wachten tot het moment waarop hij de aardappelmand met schillen naar de stierenstal of het varkenskot kon brengen.

Meerdere bezocht ik deze boerderij en net zovele keren heb ik gedacht ‘wanneer stopt deze man een keer met dit zware werk’. De tachtig ruim gepasseerd, een uitgezet lichaam, telkens het sjorren aan die zware wentelploeg.

Bij mijn laatste bezoek zag ik hoe Piet met zijn bemodderde hoge schoenen probeerde de ploegschaar (eigenlijk rister) te ontdoen van een laag plakkerige kleigrond. Hij bracht zichzelf hiermee ten val en was niet in staat zijn voor de ploeg liggend been snel terug te trekken. Bij zijn val maakte hij een keelgeluid waardoor de paarden begonnen met aanzetten. Ik stond dicht bij de paarden en bracht ze tot stilstand. Dit was het juiste moment om mijn gedachten over te brengen, doch ik realiseerde me direct dat de natuur boven de leer gaat. Piet kon eenvoudigweg niet stoppen, het zou zinloos zijn geweest om te proberen hem ervan te overtuigen dat aan alles een keer een einde komt.


VORMING VAN EEN KEUZE

In plaats van boerenpaarden kan je toch beter sportpaarden gaan schilderen. Je komt dan in een andere wereld, met een groter bereik, ontmoet mensen met poen die geïnteresseerd zijn in kunst. Deze goedbedoelde opmerking kreeg ik meermaals te horen.

Als paardenschilder maak ik geen onderscheid tussen paarden; een Shetlander, Shire, Arabisch Volbloed, een veulen of hoogbejaard paard, ze worden met dezelfde liefde geschilderd, al past het ene ras beter bij mijn aard dan het andere. Het werkpaard is gewoon op mijn pad gekomen, de enige verklaring voor mijn keuze.

In mijn middelbare schooltijd werkte ik zaterdags bij een ambulante hoefsmid en deed dat tot twee jaar na mijn eindexamen. We bezochten particuliere paardenhouders, stoeterijen, maneges en boerderijen waar met Gelderse paarden van het veelzijdigheids- of tuigpaardtype werd gefokt.

Het contact met bezoekers van de maneges was nogal eens onderkoeld. Mij negeren, op een ongepaste wijze vragen de helpende hand te willen bieden “hé knechtje kan jij even…….. ?” , doorlopen als ik uit belangstelling een vraag stelde over een van de paarden.

Op een stoeterij waar een exclusief paardenras werd gefokt, was het risico dat je als hoefsmid loopt groter dan gewoonlijk. Na het werk kregen we altijd een voor de helft gevuld kopje koffie als uiting van ‘het hoort er nu eenmaal bij’. Het aantal bruine scheuren in en stukken uit de drinkrand van mijn kopje was telkens het grootst.

Bij de boerenfamilies voelde ik mij thuis. Enkele boeren werkten nog met een warmbloedpaard of – bij een gevorderde leeftijd – met een trekpaard of ‘dubbele hit’ (benaming voor een klein, stevig paard uit Oost-Europa) vanwege hun rustig temperament.

Het leidde ertoe dat ik na deze periode van paarden- en mensenkennis opdoen, koortsachtig op zoek ging naar de laatste boeren die nog met paarden werkten. Het betrof veelal mensen die minimaal twee generaties ouder waren dan ik en aan wie de moderne ontwikkelingen voorbij waren gegaan. Het verbond tussen mens en dier, de wederzijdse afhankelijkheid, sprak mij aan.

Op de meeste door mij bezochte boerderijen werd met trekpaarden gewerkt (met name in Zuid-Nederland en Vlaanderen).


 

KOUDBLOED VERSUS WARMBLOED

De vraag welk type werkpaard kan worden ingezet op de boerderij werd bepaald door meerdere factoren: aard van de werkzaamheden, grondsoort, oppervlakte van het landbouwareaal en de afstand van landerijen tot de boerderij.

Binnen de veehouderij was het warmbloedpaard goed vertegenwoordigd; in Friesland en ook wel in Noord-Holland ging de keuze eerder uit naar het Friese paard. Hippologen rekenen de Fries tot de koudbloedrassen, hoewel niet alle eigenaren hiermee instemmen. Er was behoefte aan een klepper, een warmbloedpaard dat snel kan stappen en draven. In het weideseizoen tweemaal daags met de melkbussen op de platte wagen de koeien gaan melken, in hooibouwtijd gras maaien, schudden en wiersen (in regels/zwaden leggen), weiden slepen om koevlaaien en molshopen te verspreiden. Het rappe paard moest tevens sterk genoeg zijn om vrachten stalmest te kunnen afvoeren of een volle hooiwagen te kunnen verplaatsen. Het Gelderse paard met zijn verheven gang, was daardoor bijzonder geliefd in boerenkringen. Waren de paarden overdag regelmatig actief in het boerenwerk, s’ avonds volgden vele boerendochters en – zoons met dezelfde paarden rijlessen bij een landelijke rijvereniging.

Lag het land direct om de boerderij en was de grondoppervlakte gering, pony’s vormden een goedkoper (in onderhoud) alternatief. In de jaren vijftig en zestig waren vele Fjorden, Haflingers, Shetlanders en Oost-Europese – dubbele – hitten in gebruik, ook binnen de fruitteelt waren de pony’s geliefd.

Het gemengde bedrijf is een combinatie van dierhouderij en akkerbouw. De geteelde gewassen gingen naar de handel en tevens werden de dieren (paarden, koeien, varkens, schapen) ermee gevoed. Met de stalmest werden weer weilanden en akkers bevrucht. Doordat op deze boerderijen ook ploegwerk werd verricht zag je naast Gelderse paarden ook Groninger paarden. In Noord-Nederland wordt het Groninger paard ook wel Bovenlander of Oldenburger genoemd. Binnen deze bedrijfsvoering was behoefte aan een veelzijdig paard, geschikt voor het zware ploegwerk, het trekken van een wagen beladen met mest, aardappelen of bieten maar ook voor het snellere werk op de weg. De keuze voor een Groninger paard van het landbouwtype stelde zelden teleur; een gelijkmatig temperament, prettig karakter en met een minder plat kruis en een zware achterhand (van waaruit de stuwing komt) onnoemelijk sterk.

Betrof het een akkerbouwbedrijf op de zware klei -met een hoog percentage afslibbaarheid – dan werd de keuze anders. Alleen trekpaarden, croisé ‘s (gekruist warmbloed met koudbloed) en Groningers met het gewicht van een licht trekpaard, konden in een meerspan het ploegwerk aan. Het trekpaard is met zijn steile schouder en ander achterbeengebruik uitzonderlijk geschikt voor zwaar werk in stap. Trekpaarden met minder zware benen kunnen overigens goede dravers zijn en deze gang een tijd volhouden. Vroegere trekpaarden waren in staat zware vrachten suikerbieten in draf naar de fabriek te brengen of aardappelen naar een handelaar, op vele kilometers afstand gevestigd.


ONVERSCHILLIGHEID

Gefortuneerde mensen, zij die echt iets te besteden hebben, met paarden in eigendom en dan bij een gesprek over het werk van BROOKE HOSPITAL FOR ANIMALS geen enkele geneigdheid tonen om deze geweldige organisatie financieel te steunen; alsof praten over het ernstige lijden van werkdieren en over de armoede van de kinderen en volwassenen die met de dieren werken, in o.a Egypte, Pakistan en India, hen vermoeit en hun dag verpest. Kennelijk bestaat er een grens voor dierenliefde.

Eveneens treurig zijn de gevallen van lijden dichter bij huis, van mensen die daar weet van hebben en niets ondernemen, ze kijken liever de andere kant op.

Onlangs werd ik op de hoogte gebracht van verwaarlozing van paarden in mijn directe woonomgeving, het heeft zich in de zomer afgespeeld. Broodmagere merries en veulens in een kale, met los prikkeldraad (!) afgezette weide. Een veulen heeft van s’ morgens tot tegen de avond gedronken of geprobeerd te drinken bij zijn overleden moeder. Niemand die het voor deze paarden heeft opgenomen, geen omwonenden, geen fietsers, geen hondenuitlaters. Ik kan er met mijn pet niet bij.

Het onderstaande persoonlijke verhaal over volmaakte onverschilligheid liet ik opnemen in een krant, een paardentijdschrift waar ik voor werkte, weigerde het artikel te plaatsen.

Een telefoontje van een kennis – meer een noodoproep – was voor mij aanleiding direct in de auto te springen om een agrariër, die ik lang geleden bezocht en schilderde voor een van mijn platenboeken, opnieuw te bezoeken. Het ging om de vader van deze man, een man van vijfennegentig die blind en bedlegerig in zijn eigen ontlasting lag, en om het welzijn van vijf trekpaarden.

Toen ik dit adres voor de eerste keer bezocht, was de grote boerderij reeds sterk in verval. Bij mijn tweede bezoek was de staat zodanig dat er niet meer in te leven viel. Met z’n tweeën leefden de mannen in een deel van het voorhuis omdat de boerderij grotendeels was ingestort. De achttien trekpaarden stonden ‘s winters op stal , meerdere onder de blote hemel.

De ellende die ik nu aantrof , tart elke beschrijving. Vijf trekpaarden en een stier op stal. Een van de merries had een veulen dat in drabbige, stinkende mest lag. Het richtte zijn hoofd op, hinnikte naar me en legde zijn hoofd weer op de grond. De veulenmerrie was niet veel meer dan een huid gespannen over een geraamte. Met alleen het toongedeelte van de hoef op de grond ondersteunde ze het rechterachterbeen. Een been dat twee maal zo dik was als normaal (een gevolg van een hoefzweer). Het veulen en de andere merries verkeerden in dezelfde voedingstoestand. Een stukje verderop lag een magere stier om vetgemest te worden. Uit de antwoorden die ik van de boer kreeg, kwam naar voren dat de paarden werden gedrenkt met slootwater en gevoed met riet en ruigte van langs de sloten. In ruim een jaar tijd waren er elf merries gestorven. De baal hooi die vlak voor de stier lag, maar waar hij niet bij kon komen, pakte ik op en verdeelde deze onder de paarden. Bij een oorverdovend hinniken en briesen braken ze de stal bijna af. De vader van de boer kon ik niet te zien krijgen. Verder praten had geen zin.

Thuisgekomen nam ik contact op met de gemeente waarbinnen de boerderij is gelegen. Na enig aandringen kreeg ik het privé-nummer van de burgemeester. Zijn echtgenote vroeg mij om later terug te bellen; zij vertelde op de hoogte te zijn van de treurnis van dat adres. Het gesprek met de burgemeester was bepaald niet aangenaam te noemen, doordat ik het gemeentebestuur verweet niet adequaat op te treden in een situatie waarbij een ingezetene van de gemeente niet in staat is de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven te dragen, laat staan voor dat van een afhankelijk ander mens en voor dieren. Al snel zette de burgemeester zichzelf in een hogere stand en vroeg mij schreeuwerig ‘in welke hoedanigheid houdt u zich met deze zaak bezig’ . Een volkomen irrelevante vraag. Toen hij aangaf het gesprek te willen beëindigen, zei ik hem met een journalist van het Dagblad van het Noorden naar de boerderij te zullen gaan en dat ik mijn verhaal zou doen. Hij werd ziedend.

Mijn contactpersoon bracht mij snel op de hoogte van het ingrijpen door de gemeente. Daags na het gesprek met de burgemeester verschenen medewerkers van de GGD en een dierenarts bij de boerderij. De vader is uit huis gehaald en een paar maanden later in een verpleeghuis overleden. De dierenarts bekommerde zich om de paarden, zij werden ondergebracht bij een boer uit het dorp om te herstellen. Het veulen was niet meer te redden en werd op deze dag geëuthanaseerd.

De ellende die ik beschrijf, is slechts een deel van wat ik gezien en gehoord heb.

Langs de betreffende boerderij loopt een fiets-/wandelpad, om afgevoerd te kunnen worden lagen de overleden paarden enige tijd langs het fietspad, buren waren dagelijks getuige van de toestand, paardenmensen, een veehandelaar, het gemeentebestuur en naar ik zeker verwacht meerdere dorpelingen waren op de hoogte.


 

EEN VOERTJE HOOI LEGGEN

De paarden doezelen, het warme weer en monotone werk zijn de oorzaak hiervan. De oudste paarden van stal zijn ingespannen; jonge paarden zetten te abrupt aan en zijn ongeduldig. Wanneer men toch jonge paarden gebruikt, worden de verspreid liggende hooipakken vooraf naar een aantal stopplaatsen op het veld gebracht. De paarden hoeven minder halt te houden, dus minder aan te zetten en kunnen geleidelijk wennen.

De leeftijd van de broers ligt tussen 75 en 88 jaar. De twee jongsten vinden het raadzaam om de volle vracht met touwen vast te zetten vanwege de vele molshopen en – gangen in het veld. De oudsten durven dit risico wel te nemen. Dus zonder touwen over het weiland achter de boerderij. Al snel begint de lading te golven; de voerlegger moet zich stevig vasthouden aan het ijzeren raamwerk en ………een heel stel hoekbalen komt naar beneden. Ook al sta ik tussen de mannen in, ze laten zich gaan, er volgt een pittige woordenwisseling. Bij het opnieuw opsteken wordt nog na gefoeterd.

Opmerking: opsteker of gaffelaar brengt vanaf de grond de balen omhoog

voerlegger of tasser staat op de wagen om de balen te stapelen

 

 


 

 

RESPECTLOOS

Het is een ongeschreven wet op de boerderij dat koeien respect moeten hebben voor paarden. Dreigementen van paarden worden door koeien zelden genegeerd. Niettemin is er op dit adres één pink waar de Belzen (trekpaarden) geen vat op hebben. Hondsbrutaal probeert ze bij een blauwschimmelmerrie een stuk gedroogde brandnetelstengel uit haar mond te trekken. Even later bespringt de tochtige (bronstige) pink een van de bruinschimmels in de weide.

Evenzo kunnen ook mensen worden besprongen door tochtig jongvee. Een veehouder die even amicaal is geweest met een pink kan, wanneer hij bij voorbeeld de werking van de weidepomp in gebukte stand controleert, meer dan honderd kilo op zijn rug krijgen (en dat borstbeen komt erg hard aan en er is geluk voor nodig om je staande te houden, weet ik uit eigen ervaring).

 


 

BELADEN NOSTALGIE

Er zijn mensen die helemaal lyrisch raken bij het zien van een oude oogstwagen; inderdaad, het is een staaltje van vakmanschap.

Agrariërs gebruikten de oogstwagen en de kleinere wipkar (wagen heeft vier wielen, kar twee of drie) om de aarde van uitgediepte sloten te vervoeren naar karrensporen en stukgelopen plekken in het weiland, tevens bij de oogst van aardappelen, voeder- en suikerbieten. Met de wipkar werd stalmest naar de landerijen gebracht. Voor meer laadruimte biedt de oogstwagen de mogelijkheid de bak te verhogen met houten zijschotten. Ook boerengeriefhout afkomstig uit houtwallen, windsingels en van griendland, te gebruiken voor het maken van bonenstaken, manden, stelen van handgereedschap, klompen en ladders, vervoerde men ermee. De dorpsbakkers die met takkenovens werkten, kregen het lichtere hout. In de zomermaanden werden de wagens ingezet voor transport van hooi en stro.. Om zo veel mogelijk te kunnen tassen werd een lange paal (ponderboom) over de vracht gelegd, onder de bovenste sport van het raamwerk (gek) geschoven en aan het achtereinde met een touw aan de onderzijde van de wagen vastgesjord. Toen de platte wagen met luchtbanden meer in gebruik raakte, deden landbouwers afstand van de oogstwagen en wipkar (ook wel kiep- of stortkar genoemd). In een nat oogstseizoen kwamen aanspanningen regelmatig vast te zitten in de modder. Er moest soms een derde paard aan te pas komen om de paarden en de wagen met zijn met ijzer beslagen wielen los te trekken. Op ongelijk terrein wilden de smalle wagens nog wel eens omslaan.

Ik ben nooit verrukt geweest van de vroegere wagens en karren. In volle toestand een wagen of kar over een drassige akker trekken is ondoenlijk voor een tweespan, laat staan voor een enkel paard. Het ledig gewicht van de wagen en kar is door het gebruikte dikke eikenhout en ijzer erg hoog.

Een kennis vroeg mij eens om even te helpen bij het verplaatsen van een wipkar; de veronderstelling dat paardenmensen elkaar altijd helpen, moet ten grondslag hebben gelegen aan dit verzoek. De kar was bij een sjacheraar gekocht en achter een ouwe Landrover gebracht. Met z’n tweeën zijn we heel lang bezig geweest om de kar, vanaf de brievenbus aan de weg over het pad tot in het weiland voor het huis, te plaatsen. Telkens een klein stukje vooruit, even pauzeren en zwaar hijgend weer verder. We waren bezig onszelf te mollen. Na de plaatsing nog even de bak met aarde vullen om als bloemenbak te kunnen gebruiken. Binnen, achter een kop koffie, hoorden we een harde knal. De bak lag op de grond, de ijzeren banden als hoepels eronder, het hout van de wielen leek wel versnipperd. Onder de nieuwe verflaag bleken de wielen vermolmd en door houtworm (een keversoort) aangetast te zijn. Wat kon ik nog doen? Meegeholpen met het leegscheppen en op een aanhangwagen laden van de ijzeren banden zodat deze afgevoerd konden worden naar de gemeentelijke stortplaats. Het beslag was bijna niet te tillen. Begrijpelijk dat veel smeden en wagenmakers vroegtijdig versleten waren.


 

PAARDENLIEFDE IS UNIVERSEEL

(Ouddorp, Zuid-Holland)

Op het Zeeuws aandoende eiland Goeree wordt aan de rand van het zeeduinengebied een akker ingezaaid met wintergerst. Wanner ik me neervlij aan de slootkant en in alle rust het tafereel aanschouw, dringt opnieuw het besef door dat het niet moeilijk is om van alle paarden te genieten en van ze te houden. Het is niet lang een droombeeld gebleven om paarden diep in mijn leven te kunnen verankeren, de wijze waarop dit is verlopen is, voor mijn gevoel, enigszins merkwaardig te noemen.

Een ongeschikte woonomgeving voor een kind: kleine eengezinswoningen dicht op elkaar en uitkijkend op grauwe flatgebouwen, revolutiebouw uit de jaren vijftig en zestig. Een wijk waar vele gezinnen in stille armoede leefden. Om deze naargeestige buurt te ontvluchten, maakte ik samen met mijn teckel regelmatig flinke boswandelingen. Groepjes ruiters ontmoeten was niet ongewoon: eenmaal dichterbij gekomen wendde ik mijn blik van de glanzende, goed verzorgde paarden af, keek quasi onverschillig de andere kant op en, al was het mij thuis anders geleerd, liep door zonder te groeten. De lichaamsgeur van de paarden had iets magisch. Kort na het moment van passeren, draaide ik me om en bleef de paarden nastaren. Onze Lieve Heer heeft het niet goed verdeeld, dacht ik als kind. Toch zijn afgunstige gevoelens en gedachten van welke aard dan ook, mij altijd vreemd geweest. Zo ben ik geboren en beschouw dat als een geschenk voor het leven. De landgoederen, de tussen het groen verscholen villa’s buiten het dorp, ik heb er nooit met een verwijtende blik naar gekeken. Ik woonde in de nabijheid van ‘Het Amerikanenkamp’ , een verstopte nederzetting van de Navo-troepen. Het was in de omgeving bekend dat de militairen, van officier tot en met soldaat, met hun gezinnen in welstand leefden. Boodschappen doen met achtcilinders en dure sportwagens, het deed me niets, het was ze gegund.

Maar waarom dan toch mijn nurkse houding naar ruiters toe?

Ik moet een jaar of elf zijn geweest, had net mijn eerste fiets gekregen, maakte een lange bostocht richting landgoed “Den Treek’”. In de verte waren hinnikende paarden en blaffende honden te horen. Op een met hoge beuken omzoomd terrein achter een restaurant hielden slipjachtruiters een rustpauze. Na de fiets aan de kant gezet te hebben, schuifelde ik tussen de deelnemers, paarden en honden. Een amazone riep mij, een chique dame, zij moet wel van adel zijn, een barones, was mijn directe veronderstelling. Ze drukte de teugels in mijn handen, zei terug te zijn binnen enkele minuten en snelde naar het restaurant. Voor de eerste keer in mijn leven had ik de controle over een paard. Een grote, temperamentvolle ruin; ik had mijn handen vol aan hem, hij draaide telkens om mij heen en sperde zijn mond om zich te ontdoen van de druk van het bit. Voor het eerst zag ik haaktanden bij een paard. Toen de vrouw terugkeerde sprak ze mij met aardige woorden toe, voor de tweede keer stond ik in een beschaafde walm van parfum. Er was iets opmerkelijks met mij gebeurd; ik had het gevoel gekregen erbij te horen, deel uit te maken van het gezelschap. Ik was bevrijd van dat ene stukje afgunst in mij.

Zelf vrij van afgunst zijn betekent dat je ongevoelig bent voor negatieve kritiek waardoor een beeldend kunstenaar kan zijn en blijven zoals hij is, zo heb ik mij later bedacht. Mogelijk geldt dit in zijn algemeenheid; nee, eigenlijk weet ik het wel zeker.


 

OPVOLGING

In een vroegere tijd raakten boerenzonen op jonge leeftijd vertrouwd met werkpaarden. Geleidelijk aan ontwikkelde zich een gevoel om met deze zware, geweldig sterke dieren om te gaan. Het begon meestal met meehelpen bij het uitspannen van de paarden, tussen de middag en in de namiddag. Na het veldwerk de merrie begeleiden naar de gevulde ruif, op de hakken gezeten door een dorstig veulen.

In de loop van de jaren heb ik met veel landbouwers gesproken die na de overname van de boerderij van hun ouders, besloten te investeren in motortractie. Daar is nooit spijt van gekomen en om begrip voor hun keuze te krijgen, vertelden ze dat zij al op twaalfjarige leeftijd met een tweespan leerden ploegen en bij voldoende aanleg op pad werden gestuurd met drie paarden om het werk sneller klaar te krijgen.

De meeste paardenboeren die ik schilderde hebben nooit in twijfel verkeerd om nog met de paarden te blijven werken. Er waren adressen bij waar alle veldwerk door paarden werd gedaan, er kwam geen loonwerker aan te pas.

De oudste paardenboer die ik meermaals bezocht was half in de tachtig, hij werkte met een twee- of driespan trekpaarden. Een zwijgzame man. Ik leerde dat deze landman niet uit zijn ritme gehaald wilde worden, dan was hij ook op zijn best, het meest zichzelf. Aangezien het werk voor hemzelf een vanzelfsprekendheid was, werd de uitleg op bij voorbeeld mijn vraag ‘wat geerploegen nu eigenlijk is’ maar één keer gegeven. Om het extra duidelijk te krijgen, de keer daarop dezelfde vraag stellen, werd met zwijgen beantwoord.


 

 

Karakteristiek

Kenmerkend voor het paard zijn de grote neusgaten in neusvleugels, die na enige lichamelijke inspanning nog meer worden open getrokken en waarbij zijdelings zonlicht het neustussenschot van binnenuit transparant rood doet kleuren. Het neustussenschot bestaat uit dunne lagen kraakbeen, bindweefsel en slijmvlies; de bloedvaten in het slijmvlies kleuren het neustussenschot bij inspanning.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Trekpaardmerrie en twee veulens

ZOMAAR, ERGENS ONDERWEG

Een trekpaardmerrie met twee veulens; het roept de vraag op, gaat het hier om een tweeling of is de merrie minnemoeder ?

Bij de zeldzame tweelingdracht is het normaal dat bij de geboorte één veulen kleiner is en bij de opfok mogelijk in groei achterblijft.

Het inzetten van een min is meestal het gevolg van het verstoten van een veulen door zijn moeder of het overlijden van een merrie tijdens het veulenen of kort na de geboorte; een traumatische ervaring voor de fokker. En om nog een reden te noemen, hoewel het maar een enkele keer voorkomt, het kan zijn dat het een veulen niet lukt om voldoende te drinken bij een moeder met kleine spenen. De melkproductie wordt hierdoor niet geactiveerd, loopt terug en blijft laag.

Er komt heel wat bij kijken om beide veulens een goede start te geven. De melkproductie van een merrie is te laag voor twee veulens. Daarom dagelijks een aantal liters kunstmatige veulenmelk bijvoeren en later aanvullen met een portie veulenopfokvoer. Het geven van vast voedsel vraagt geduld van de fokker, elke korrel wordt zorgvuldig gekauwd.

Zijn sommige merries al nauwelijks opgewassen tegen het jeugdige elan van hun veulen, hoe moet dit wel niet verlopen bij twee veulens. Veulens die elkaar in alles volgen, gelijktijdig of kort na elkaar drinken, om beurten de rustende merrie uit haar slaap halen.

De vraag is onbeantwoord gebleven, geen boerderij in de wijde omgeving te zien om navraag te doen bij de bewoners.

De Moederloze Veulencentrale brengt mensen met een moederloos veulen of veulenloze zoogmerrie met elkaar in contact.


 

ERGERNIS OP DE AKKER

Gelet op de ontstane situatie bij de eerste wending op de kopakker lijkt het beter de hamen van midden- en handpaard met een koord te koppelen.

Ervaren boerenpaarden in een gespan verhaasten hun tred bij het keren. Het handpaard, als enige door een leidsel met de boer verbonden, zet de wending in. Opdat gedrieën gelijktijdig voor de door de boer in tegengestelde richting gekeerde ploeg komen te staan, moet het middenpaard haar stap wat versnellen. Het roepaard zal daarom nog iets steviger moeten aantrekken.

Wat de afgebeelde paarden betreft, het geroutineerde handpaard wendt in het goede tempo, het jonge roepaard echter blijft ver achter en laat zich door het middenpaard op sleeptouw nemen. Bij het besluit nu midden- en handpaard te koppelen en hiermee beide paarden dichter bij elkaar te houden, zal het roepaard tot een hoger tempo bij het keren worden gedwongen.

De orenstand van het roepaard toont onzekerheid, de Brabantse merrie is nog wat onwennig voor dit werk. De irritatie bij het handpaard (oren) is een reactie op het niet in éénzelfde tempo meedraaien van het middenpaard waardoor hun lichamen elkaar schampen. Het middenpaard voelt deze spanning aan en zij maakt met haar oren duidelijk niet onder de indruk te zijn van de ergernis van het handpaard. Haar orenspel is tevens bedoeld voor het roepaard, beu als zij is van het voorttrekken van de onervaren merrie.

Verklaring

Kopakker : einde van de akker, waar gekeerd wordt

Haam : juk om de hals van een paard

Handpaard (ook wel bijdehandse paard, leid- of kordeelpaard genoemd):

linkerpaard in een aanspanning, van achteren bezien

Roepaard : vandehandse paard, rechter paard van achteren bezien

 

 

Een enkele keer wordt een ergernis langer gedragen en komt deze tot een ontlading.

Ik heb een driespan trekpaarden gekend waarvan het roepaard haar oren plat naar achteren trok telkens bij het keren, als signaal om uit haar buurt te blijven. Het middenpaard was eens bij het keren op een van haar voeten gaan staan. Zolang ik deze paarden bezocht, nimmer hebben de oren en ogen van het roepaard aangegeven tot vergeving bereid te zijn.

 

 

 

 

 


 

 

 

RUSTIG LATEN SCHREEUWEN

Oudejaarsdag, voor de meeste mensen een hectische dag. Toch heeft een aantal polderbewoners de moeite genomen om naar het kleine dijkdorp te komen om de deelnemers aan de slipjacht te verwelkomen. Met het Marktplein als vertrekpunt, is er van te voren een kunstmatig spoor over de uiterwaarden van de Waal getrokken. De foxhounds zijn altijd zichzelf, mengen zich bij aankomst tussen het publiek en zoeken contact.
Een van de whipper-in’s vergeet dat hij te gast is. Hoog te paard, snauwt hij – met een bulderstem – de mensen toe om van de honden af te blijven. De volwassenen onder de dorpelingen zijn enigszins overdonderd door het bevel en houden zich in; de kinderen hebben lak aan de whipper-in met zijn zichzelf toegekende autoriteit en laten geen kans onbenut om de honden te aaien.

Toelichting: whipper-in – jachtruiter die de honden bijeen houdt.

Afgebeeld is de huntsmaster, leider van het jachtgezelschap.

 

 


 

Merrie en veulen en profil

Op oudere leeftijd wordt het onderliggende spierweefsel en in mindere mate het vet- en bindweefsel bij paarden dunner. Merries krijgen dan van die gebeeldhouwde hoofden, zij worden een echte matrone (deftige, oudere dame).

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Eerste ervaring

Als een everzwijn zoelen in de sneeuw. Vooral na een vermoeiende of opwindende dag zoals de eerste kennismaking met sneeuw, zijn ze ‘s avonds in diepe rust. Ze kunnen zo volkomen van de wereld zijn dat hun dromerij met gehinnik gepaard gaat en dat ze niet wakker worden van hun geschud en getril en met een hoef stampen tegen een houten stalwand.

 

 

 

 

 

Schrikdraad

Een tintelende stroomstoot en – als het een beetje tegenzit – bij vochtig weer de mogelijkheid van het ontstaan van een elektrische vonk die over de neus via de snorharen wegknettert. Een akelige ervaring die hem voorlopig pages maakt van schrikdraad en schrikkoord. Achteraf bezien zijn die grassprieten het niet waard geweest.

 


 

 

 

Halsstarrig

Vogels als de witte kwikstaart en zwarte roodstaart zoeken regelmatig naar ruimte tussen de dakpannen en nokvorsten voor de bouw van een nest. Dat is bij de kater niet onopgemerkt gebleven. Een groencontainer dient als opstap om het lage dak van de voormalige koestal dagelijks te kunnen inspecteren. Telkens bij de terugtocht opgewacht worden door een van de paarden, dat moet toch een keer gaan vervelen zou je denken. De desinteresse van de vogels beëindigde uiteindelijk dit dagelijkse ritueel.

 

 

 

 

 

 

 


MOEDERDRIFT

In vroegere dagen werd bij het eggen van kleigronden voor een twee- of driespan gekozen. Kleine percelen met lichte zandgrond konden met een enkel paard of tweespan worden geëgd. Het kiezen voor een vierspan heeft in dit geval een bijzondere reden; de twee zogende merries uit het span blijven in conditie en hun veulen kan geleidelijk wennen aan de komende speentijd. Onder aanvoering van de veulenmerries versnelt het span bij iedere gang richting boerderij, het tempo. De op stal achtergelaten veulens hinniken zich schor; hun bescherming biedende moeder is uit beeld en ze kunnen niet drinken. Zoals bij de meeste zoogdieren is ook bij paarden de wederkerige liefde tussen moeder en jong sterk; merries kunnen tot verzet komen of op zijn minst erg onrustig worden als men ze van hun veulen scheidt. Meerdere keren was ik hiervan getuige, bovendien deelden landbouwers hun ervaring met mij.

1. Iedere week bracht een boer (gemengd bedrijf) met zijn Gelderse merrie een partij eieren vanuit Wijk bij Duurstede naar een grossier in Utrecht, een tocht van 30 kilometer die grotendeels in draf werd afgelegd. Op de heenweg kon de merrie een aantal kilometers in stap afleggen om op adem te komen. Op de terugweg liet zij zich echter niet regisseren; zo koel in het hoofd tussen het drukke stadsverkeer, zo tegenstribbelend was ze bij het opgelegde stapwerk (om haar veulen zo snel mogelijk te kunnen weerzien);

2. Bij het lossen van een vracht stalmest op de akker achter een boerderij zette een veulenmerrie het op een lopen. Met de onbemande wagen achter zich aan draafde ze door de staldeuropening en ramde de stalmuur die voor een deel instortte (zonder gevolgen voor de merrie);

3. Een aantal keren in het jaar bracht een akkerbouwer met zijn tweespan trekpaarden (lichte type) een lading aardappelen vanuit de Hoeksche Waard naar een groothandel in Rotterdam. Toen het drietal op de terugweg overvallen werd door dichte mist en er bij een onbewaakte spoorwegovergang gestopt moest worden om te kunnen luisteren naar een mogelijk aankomende trein, werden de veulenmerries erg opstandig;

4. Een veehouder (zelfkazer) uit de Krimpenerwaard bracht iedere week met zijn Gelders paard een partij kazen naar de kaasmarkt in Gouda. Op de terugweg had de veehouder zijn handen vol om de merrie in toom te houden. Zodra haar veulen de hoefslag op de weg hoorde, begon het onophoudelijk te hinniken. De merrie, met het zweetschuim op haar lichaam, beantwoordde het geroep en met glijdende hoefijzers over de klinkers van de werf bracht zij de wagen tot stilstand.

Er zijn altijd paardenboeren geweest die nooit hebben overwogen om hun merries te laten dekken.


VOOR EEN RAADSEL STAAN

De stal van deze merrie heeft een nare geschiedenis. Voor haar komst zijn in deze stal vier paarden binnen vijf jaar gestorven, zonder een verklaarbare oorzaak. De stal was voorheen in gebruik als opslagplaats voor kleine werktuigen en gereedschap. Na het vierde sterfgeval gebruikte de boer deze ruimte voor varkens; zij werden ziek en stierven. De boerderijkat voelde zich hier thuis en zocht altijd dezelfde plek op om te slapen.

Toen een wichelroedeloper op bezoek kwam, ontdekte deze een waterader met harde aardstraling onder de boerderij die via de paardenstal naar binnen kwam. Met een koperen draad in de grond gegraven, is de straling afgebogen de boerderij uit. Sindsdien wordt de stal door deze trekpaardmerrie bewoond en zijn er geen problemen meer.

 

 

 

 

 


 

LOGEREN OP DE BOERDERIJ

De herfstvakantie van de schoolgaande jeugd valt altijd samen met drukte op het platteland. Akkerbouwers halen dan bieten, aardappelen en andere gewassen binnen, rijden mest uit en ploegen hun kleiakkers. Op Zuid-Beveland (Zld) helpen kinderen ieder jaar op de boerderij van hun oom en tante. Bijspringen betekent in de praktijk iets met de paarden doen, zoals de oude Sita van Waarde inspannen (hier links in tweespan afgebeeld) en vervolgens op pad gaan om voerderbieten van het veld te halen. De route voert over stoffige, smalle veldwegen en een rustige polderdijk. De voerman is de jongste van het stel maar heeft de meeste paardenervaring. Het mennen met de hotlijn (één leidsel) gaat hem echter niet altijd goed af; hij rijdt de driewielige kar met zwaar beslagen houten wielen over een paar bieten. Toch gaat er niets verloren, de stukken verpulverde biet voert hij aan Sita.

 

 

 

 

 

 

 

 


REDDINGBOOTPAARDEN

Verspreid over de jaren maakte ik meerdere fietstochten op het Waddeneiland Ameland en bezocht in Hollum het reddingsstation (boothuis). Wanneer het noodsignaal klonk, in vroegere dagen de stoomfluit van de melkfabriek, trokken tien paarden vanhier de op een rupswagen verankerde reddingboot (totaalgewicht twaalf ton) naar het strand. Bij een reddingsactie voor opvarenden van een zeiljacht kwamen acht paarden om het leven. Na de lancering van de reddingboot schoot de bootwagen met een gewicht van zes ton door, belandde in een mui (geul tussen twee zandbanken, onder het watervlak) en zakte naar een diepte van acht meter. De twee sliphaken die er voor moeten zorgen dat in een noodsituatie de paarden direct losgekoppeld kunnen worden, bleken muurvast te zitten. De paarden voerden een doodsstrijd om boven water te blijven, de absolute onmacht van de omstanders om te kunnen ingrijpen. Veel eilandbewoners waren droef te moede, bij de begrafenis van de paarden in de duinen huilden mensen.

De verschrikkelijke beelden van het drama zullen ook mij nooit meer verlaten. Het jaar erop bezocht ik de boerderij waar de twee paarden uit het tiental dat de boot naar het strand had getrokken, stalden. Op het strand worden namelijk aan weerszijden van de boot acht paarden voor twee trekbomen gespannen om boot en bootwagen in zee te kunnen trekken. In een polderweide zag ik twee jaarlingmerries; door dit ongeluk verloren zij, zo jong–ruim voor de speentijd–hun moeder.

Bij een van mijn latere fietstochten was ik ooggetuige van een oefening met de reddingbootpaarden. De twee afgebeelde Bovenlanders ( Groninger/Oldenburger afstamming) waren samen met zes andere paarden opgeleid tot reddingbootpaard. Voor dit werk zijn sterke, zware en tegelijkertijd energieke paarden nodig; zij moeten tevens over een moedig karakter en evenwichtig temperament beschikken. De verdronken paarden waren er uitzonderlijk geschikt voor. Bij het oefenen met nieuwe combinaties paarden ging het heel wat keren mis; paarden die uit angst bleven steigeren, te onstuimig waren bij het aanzetten of zij die zonder problemen wilden trekken maar met geen mogelijkheid de zee in te krijgen waren. De twee getoonde merries doezelden na de zware inspanning, zij wachtten op het strand op de terugkeer van de gelanceerde reddingboot. Deze wordt na een stukje proefvaren door een paar paarden op de bootwagen getrokken. Het viel mij op, het was laat in het jaar, het zeewater koud en een stevige bries, dat de bezwete, kletsnatte paarden geen deken of dekkleed opgelegd kregen.

Een aantal jaren geleden nam de reddingmaatschappij het initiatief om een vaste ligplaats aan te leggen voor een nieuwe reddingsboot. Omwille van het toerisme organiseert een stichting vanaf die tijd ieder jaar een aantal demonstraties. Ook al is het traject naar het strand ingekort en zijn er minder paden met rul zand in opgenomen, deze traditie eist wel veel van de paarden. Bij de demonstraties speelt tijdsdruk gelukkig geen rol meer, toch kan menselijk falen nooit voor honderd procent worden uitgesloten.


Paarden en Honden.

Maar weinig paardenadressen zonder honden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

WEIDEGENOTEN

De scharrelkippen op deze boerderij zijn gewend geraakt aan het delen van ruimte. In de boomgaard achter de boerderij lopen scharrelvarkens. Bij onoplettendheid kan een kip wel eens een wippertje van een varken krijgen doordat ze bij diens zoektocht naar valfruit in de weg liep. Varkens gedragen zich niet anders dan everzwijnen. Wanneer een frisling (eigen jong of big van een ander) geen afstand houdt tot een voedsel zoekende zeug, is een met de snuit uitgevoerde opwaartse zwieper niet ondenkbaar (big vliegt een stukje door de lucht). Dit close contact zie je ook in de paardenweide. Paardenmest is geliefd bij kippen, mestballen worden open geklauwd op zoek naar onverteerde graankorrels, maar ook insecten die zich rondom paarden ophouden vormen voedsel voor kippen. Kippen gaan zelfs zover dat ze onder paarden op insecten jagen. Toen ik zaterdags bij een hoefsmid werkte, is het een paar keer voorgekomen dat op het erf van een boerderij tijdens het bekappen (besnijden van hoeven) kippen onder het paard of de pony insecten, gras en steentjes zochten en daarbij mij in de weg liepen en uit mijn concentratie haalden.

De opgebouwde vertrouwdheid tussen de afgebeelde paarden en kippen zorgt er voor dat de paarden langs de kippen kunnen draven zonder paniek te veroorzaken.


SARANDA VAN VLUCHTENBURG EN ASTOR

Saranda (handpaard, links – lichte manen) was een van de meest minzame paarden die ik heb leren kennen. Een lofspraak vol superlatieven over haar karakter en gedrag blijft onvolledig.

Een goede moeder en ondanks haar zeer beroerde jeugd was zij in de omgang met mensen en andere paarden een toonbeeld van rust en betrouwbaarheid. Het tezamen met haar beleren van jonge paarden voor het boerenwerk verliep hierdoor een stuk makkelijker. De vosschimmelmerrie had voor een werkpaard een bijzonder fijne eigenschap, te weten de drang voortdurend naar voren te willen in eenzelfde tempo.

Geboortes

In het holst van de nacht gaat de telefoon: ‘ kom-de-ge zo stillekes an hier op-an, ik denk dè ‘t perd gi vulle ‘ (kom je zo zoetjesaan hier naar toe, ik denk dat Saranda gaat veulenen). Over dijken en polderwegen ga ik op de motorfiets naar de boerderij waar ik meerdere geboorten van veulens heb meebeleefd. Al is er geen verkeer, mijn aandacht concentreert zich op de weg en ik pas mijn snelheid aan. Rondom boerderijen en in het hoge gras langs boerenweggetjes zijn er ‘s nachts altijd katten – met reflecterende ogen – op strooptocht. Er is opluchting als ik de kraamstal binnenstap, alleen het breken van de waterblaas heb ik deze keer gemist. Bij elke geboorte stelde ik er eer in het kletsnatte veulen vanuit de kraamstal naar de stal waar de andere paarden staan, te dragen. Een keer had ik hierbij hulp nodig, haar hengstveulen was zo zwaar dat ik dreigde door mijn rug te gaan. Bij dat dragen volgde Saranda mij op de voet met onophoudelijk hinniken (met het ademvolume van een baszanger) dicht bij mijn oren.

De reu Astor had met alle paarden op de boerderij een hechte band (in het bijzonder met Saranda). Altijd aanwezig bij de geboorten van veulens, maar ook van kalveren en lammeren. In de paardenstal lag hij, naarmate de dracht vorderde, met telkens langere pozen in het stro naast Saranda, Op de dag dat zij zou veulenen, was hij altijd onrustig en ijsbeerde voortdurend. Hij verliet het erf zelden maar wanneer merrie en veulen buiten liepen, zocht hij op de nabij gelegen uiterwaard contact met ze.

Bij het slepen van een stuk oneffen grond met pollen, hobbels en molshopen windt de activiteit van de paarden hem op. In zijn uitgelatenheid springt hij meerdere keren tegen zijn baas en tegen Saranda (het stoort haar niet). Hij blijft de paarden volgen, neemt af en toe een slokje water uit de weidepomp en wisselt dat af met een hap verse paardenmest.


 

 

Kunst-cadeaubiljet uitgegeven door Jakunst (voor info: www.cadeaubiljetten.nl).
Met dit biljet kunt u kunst aankopen bij aangesloten kunstenaars woonachtig in Nederland. Naar verwachting zijn aan het einde van dit jaar 100.000 cadeaubiljetten verkocht, eind 2023 zal het aantal verdubbeld zijn.
Doordat ik heb besloten niet langer deel te nemen aan exposities sta ik niet als acceptant geregistreerd.

 

 

 

 

 

 

 


DASSEN

In vroege ochtenduren kwam ik van zeer nabij oog in oog te staan met boommarters, een marterhond en een wolf, diersoorten die niet algemeen voorkomen in onze natuurgebieden. Hoewel ik op de hoogte ben van de aanwezigheid van dassen in een aantal bosgebieden, is het mij niet gelukt overdag een das te zien te krijgen.

Ieder jaar worden dassen geteld (beschermd diersoort) door bij burchten (holen) te posten. Te samen met medewerkers van een dassenwerkgroep, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten of een Stichting Landschap bracht ik zwijgend veel tijd door in het zicht van een burcht; staand, zittend of knielend, verstopt achter een boom, struik of heuveltje, rekening houdend met de windrichting. Bij pech met muggenbulten, ontgoocheld naar huis, bij geluk kregen we in de schemering een dassenfamilie te zien.

Gedurende twee jaren nam ik deel aan groepsexposities met werken van Nederlandse en buitenlandse wildlifeschilders. De grootste expositie telde meer dan 400 aquarellen en olieverfschilderijen. Onderwerpen waren vogels (heel populair), de Europese fauna en van de Canadese wildernis tot de diersoorten van de Afrikaanse savannes toe. Slechts één klein portret van een das kreeg ik te zien.

Het feit dat dassen nachtdieren zijn en daardoor niet zo bekend bij het grote publiek, speelt mijns inziens een rol waarom dassen niet vaak geschilderd worden


ZEEUWSE PAARDEN VOOR DE ZIG-ZAG EG


VERVLOGEN JAREN

Een bevriende Belgische paardenjournalist stuurde mij jarenlang – tot aan zijn vroegtijdig overlijden – illustraties en foto’s toe. Het materiaal kwam uit zijn archief dat een kamer zo groot als een gemiddelde slaapkamer volledig vulde. Het zijn zwart-wit beelden van werkende trekpaarden, foto’s geknipt uit – soms heel oude – Belgische en buitenlandse landbouw- en paardentijdschriften. Het vroegere Franse platteland, de verschillende trekpaardenrassen, de verscheidenheid aan veldwerkzaamheden en de karakteristieke boerderijen, spreken tot de verbeelding. In Nederland kennen we soortgelijke foto’s van de hand van Martien Coppens (Brabantse taferelen) en Cas Oorthuys. Laatstgenoemde was actief als verzetsstrijder en na ‘45 richtte hij zich op het fotograferen van onder andere het platteland. Vanuit het westen reed hij, bepakt met twee Rolleiflex 6×6 fotocamera’s en toebehoren, op zijn bromfiets naar Zeeland, Limburg en de Noordoostpolder om trekpaarden aan het werk te zien.

Onder de toegestuurde uitknipsels zit een aantal geschilderde afbeeldingen van werkende trekpaarden. Deze werken zijn gemaakt door de Belgische kunstschilders Edwin Ganz, Jef Janssens, Georges Teugels en Karel de Bauw; mensen die zich bewust waren van de eindigheid van de inzet van paarden in de landbouw. De schilder Karel de Bauw maakte in zijn lange leven meer dan duizend olieverven van trekpaarden uit de streek het Pajottenland binnen de provincie Vlaams-Brabant. Alle landbouwwerkzaamheden met trekpaarden door de seizoenen heen, op zware kleigronden in een zacht glooiend landschap. Tevens beelden van trekpaarden op het koer (binnenplaats) en het neerhof (bijgebouwen en het terrein rondom een boerderij).

Het afgebeelde schilderij van een driespan ploegende trekpaarden speelt zich ook af op de kleigrond maar dan binnen de Limburgse Maasvallei. Meer glooiend dan deze “Hooge Akker” kan ik het echter niet maken, ik zou het landschap onrecht aandoen.


 

UITERWAARD AAN DE MAAS

Een verdwenen beeld dat toelichting behoeft (voor de echte plattelander herkenbaar).

Met uitzondering van koeien uit ligboxstallen – zij gaan ‘s avonds naar binnen – krijgen de meeste melkkoeien rond half oktober een dek om. Verse koeien (net afgekalfd) krijgen al eerder een jute zak of beter nog een waterdicht kleed om als bescherming tegen afkoeling s’ nachts en stormwind. De dekken worden gewaardeerd, bij stortbuien grazen de koeien gewoon door terwijl koeien zonder dek (vanwege huidirritatie) met hun kont naar de windrichting blijven staan. Helemaal ideaal zou het zijn als koeien in het gehele weideseizoen kunnen schuilen achter solitaire bomen, houtwallen of windsingels met bomen en struiken.

Bij gebruik van een verrijdbare weidewagen – met ingebouwde melkmachine – komen koeien aan een buizenstelsel vast te staan en dragen derhalve een stalhalster van touw of zoals bij deze koe een kopriem ( kan alleen bij gehoornde koeien ).

Er is intussen veel veranderd:

De klassieke roodbonte MRY koe (Maas–Rijn–IJssel) is een zeldzaamheid geworden door het inzetten van moderner gefokte dekstieren.

De op de uiterwaard geplaatste weidewagens zijn eveneens uit beeld geraakt waardoor je ze gaat missen.

De made ( buitendijkse land ) zelf is alleen als hooiland nog in gebruik en dient tevens als overloopgebied bij hoge waterstanden.

De hazen waren hier eens talrijk; in de rammeltijd aanschouwen hoe tien hazen elkaar aan het opjagen waren, was niet uitzonderlijk.


WALCHERSE TREKPAARDEN

Een beoordeling van organisatie Jakunst (bundelt de krachten van en voor kunstenaars).

‘Het door jou gemailde werk is door vier kunstkenners beoordeeld op zes aspecten.

Je krijgt het gemiddelde van de individuele meningen en de afzonderlijke meningen op deze zes aspecten van het werk: originaliteit, compositie, kleurgebruik, raffinement, emotie en prijs.

Het eindoordeel is geen absoluut oordeel: het eindoordeel is het gemiddelde van vier persoonlijke meningen en gebaseerd op de online waarneming. Dat laatste heeft zeker zijn beperkingen.

 

De gemiddelde waarderingen voor jouw werk zijn:

Originaliteit: zeer goed (2x goed, 2x zeer goed)

Compositie: goed (3x goed, 1x zeer goed)

Kleurgebruik: goed (1x matig, 3x goed)

Raffinement: goed (3x goed, 1x zeer goed)

Emotie: zeer goed (1x goed, 3x zeer goed)

Prijs: goed (950, 1100, 1400, 1495)

 

Toelichtingen op de criteria en mogelijke waarderingen

Originaliteit: is het werk oorspronkelijk en bijzonder of is het werk voorspelbaar en/ of hebben we dergelijk werk (veel) vaker gezien. De waardering is ‘onvoldoende’, ‘matig’, ‘goed’ of ‘zeer goed’.

Compositie: is de vlakverdeling evenwichtig en/ of spannend of ‘wringt’ de compositie en/ of is de balans zoek? De waardering is ‘matig’ of ‘goed’.

Kleurgebruik: zijn de kleuren verrassend, logisch, ingetogen of overdadig?

Hebben de kleuren een voorspelbare of functionele toegevoegde waarde? Hoe zijn de nuances tussen licht en donker? De waardering is ‘matig’ of ‘goed’.

Raffinement: of een werk knap is, kan in een klein detail zitten. Een verrassende achtergrond of schijnbare bijzaak kan van een gewoon werk een bijzonder werk maken. Een werk ‘schoonheid’ toedichten, kan alleen als je je de tijd gunt een werk met wat langer te bekijken. De waardering is ‘matig’, ‘goed’ of ‘zeer goed’.

Emotie: wat doet het werk met je? Maakt het werk iets in je los? Is het vertederend, ontroerend, schokkend, zalvend? Word je warm van het werk of laat het je koud? De waardering is ‘onvoldoende’, ‘matig’, ‘goed’ of ‘zeer goed’.

Prijs: is de prijs in verhouding met de gemeende kwaliteit en reële kwantiteit (omvang) van het werk? De waardering is ‘duur’, ‘goed’ of ‘goedkoop’. Als het gemiddelde oordeel ‘goedkoop’ is, kan je overwegen om je werk (iets) duurder te prijzen’.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE KORHOENDER

Toen de verspreidingsgebieden groter waren, vond je in Salland, in De Peel, op de Dwingelose Heide en op de Veluwe nog redelijk grote populaties korhoenders, bosvogels verwant aan fazant en patrijs. In deze natuurgebieden kon je als wandelaar verrast worden wanneer een korhoender (zo groot als een krielkip) met opvallend grote snelheid over je hoofd zeilde. Ze waren met name te vinden in het laagveen en heideveld, aan de rand van naaldbossen en op akkerland waar ze zich voedden met bosvruchten, knoppen van naaldbomen, loten en stuifmeelkatjes van de berk (korhoen wordt ook berkhoen genoemd). Ik herinner me dat op enkele boekweitakkers op de Veluwe vogelverschrikkers stonden om korhoenders en fazanten te misleiden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

GESPANNEN ALS EEN VEER

Hazen zijn een deel van de dag kwijt aan het poetsen van hun vacht om deze wind- en waterdicht te houden. Om zich onder soortgenoten herkenbaar te maken, smeren ze hun voorpoten in met de reukstof die afkomstig is uit de geurklier bij de neus.

Ze hebben een voorkeur voor droge, kruidenrijke weiden met liefst veel klaver en paardenbloemen.

Bij gemiddelde wintertemperaturen begint de rammeltijd (paartijd) in februari. Bij een milde aanvang van de winter lukt het soms om in december meerdere hazen achter elkaar kriskras door een weiland te zien rennen. De moerhaas of voedster voorop, direct gevolgd door de rammelaar (mannetje) die in hiërarchie de hoogste positie inneemt, de iets mindere macho’s sluiten de rij. De moer laat geregeld blijken dat ze de achtervolging zat is door er als een kangoeroe op los te meppen. Omdat in de winter het gras nog niet geprikkeld wordt om te groeien, zijn de schermutselingen in die tijd het best waar te nemen. In het hoge gras, achter een grote pol of een paar fluitenkruidplanten, in die beschutting maken ze hun leger of pot, niet veel meer dan wat weggekrabde aarde. Ze leggen meerdere van deze slaapplekken aan om bij elke windrichting te kunnen kiezen. De moer krijgt meerdere worpen per jaar.

Bij dreiging wachten hazen als een gespannen veer om op het laatste moment weg te stuiven.


TREKPAARDEN EN SHETLANDER

Dat sommigen bij het zien van door mij geschilderde hazen en reeën spreken van konijnen en herten daar ben ik aan gewend geraakt, immers niet ieder mens heeft iets met natuur. Maar werkelijk denken dat het Shetlandertje een jong is van één van de trekpaarden daar blijf ik me over verbazen ook al houd ik er rekening mee dat veel mensen een oppervlakkige of geen interesse hebben in paarden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


MARLIES

Omgeploegde akkers in de Betuwe met vette ruggen kleigrond roepen herinneringen op aan vroegere tijden. De bewerking van de vruchtbare grond moet veel gevergd hebben van de Gelderse ploegpaarden die hier zo goed op gedijden en alom in den lande waardering genoten als boerenpaard. Het Gelderse paard met zijn opvallend exterieur – plat kruis, hoge staartinplant en enigszins verheven gang – en een doorgaans betrouwbaar karakter. Wat het laatste betreft was Marlies voor mij het prototype van het klassiek Gelderse paard. Voordat ik de tijdelijke zorg voor haar kreeg (een periode van weidegang) had ik al het een en ander over haar gehoord. Bij zomerse temperaturen nam zij het initiatief om baantjes te trekken in de rivier, waarna de andere merries met hun veulens volgden; zij zwommen zelfs langs varende rijnaken. Blijkt maar weer eens, welke grote gevaren mensen en dieren kunnen lopen wanneer er geen deugdelijke, paardvriendelijke afzetting is geplaatst.

Op een vroege morgen belde een boer uit een nabijgelegen dorp mij; de paarden waren uitgebroken (afzetting !) en liepen nu bij zijn boerderij in een moestuin met o.a. boerenkoolstruiken. Als leidmerrie zorgde Marlies ervoor dat de groep paarden over de dijk kon terugkeren zonder daarbij paniekgedrag te tonen.

Toen een dronken automobilist de dijk af karde, galoppeerden de paarden – onder aanvoering van Marlies – vanaf de rivieroever naar de dijk om als eerste in alle gemoedsrust de schade te bekijken.

Op de verlaten gorzing (buitendijks weiland) kon ik haar bekappen (hoeven besnijden) zonder haar vast te moeten zetten.

Al heeft een merrie lichte weeën, bij spiedende ogen kan zij de geboorte een poos uitstellen. Daarom was het zo uitzonderlijk dat ze in mijn aanwezigheid op de uiterwaard een veulen ter wereld bracht. Toen op een dag dit veulen niet meer wilde drinken, maakte Marlies met trapbewegingen naar haar uier duidelijk dat deze bijna ‘knapte’ van de spanning, waarna ze zich gewillig liet afkolven.

En dan een voorval op de uiterwaard dat mijn liefde voor paarden danig op de proef stelde. Een herfstavond met storm en regen; het is aardedonker. Vanuit mijn werk in loondienst ben ik op de fiets bij de uiterwaard aangekomen en blijf ik de paarden roepen, maar mijn stemgeluid wordt door de harde wind uiteengeslagen. Zonder iets gehoord te hebben, draai ik me om. Vlak voor me komen drie of vier paarden in draf, recht op mij af. Zoals gewoonlijk Marlies voorop; mogelijk doordat ik haar met mijn zaklamp verblindde, raakt ze mij met haar boeg (gewricht schouderblad/opperarmbeen) waardoor ik een kwartslag draai. Bijna op hetzelfde moment voel ik een klap tegen mijn heup en zie het terugtrekken van een rechterachterbeen van een paard dat schuin achter en bijna op Marlies moet hebben gelopen. De paarden stuiven weg, er volgt een slow motion. Een traag duwende kracht doet mij achterover vallen en er ontstaat een verlammend gevoel vanaf mijn heup tot aan mijn voet. Bij hevige regenwind lig ik hulpeloos in de modder. Het vreemde aan deze situatie was, dat de beelden van de gebeurtenis als een flits herhaald werden en het rationeel denken de emotie verdringt. Wetende dat mij geen enkele blaam treft, neem ik op dat moment het besluit nooit meer iets met paarden van doen te willen hebben. Het was zeker niet de eerste maar wel de pijnlijkste klap die ik van een paard heb gekregen. Eenmaal in de zithouding kan ik doorzetten, met een slepend been en alleen denkend aan de mogelijkheid van blijvend lichamelijk letsel, bereik ik het hek en fiets met één been trappend huiswaarts. Na een paar dagen sta ik op krukken weer tussen de paarden. Een merrie die nog meer op mij dan op soortgenoten is gesteld kan ik niet in de steek laten. Van één ding ben ik overtuigd: Marlies heeft met haar ‘schouderduw’ mij voor groter ernstig letsel behoed.

Ik ben dankbaar Marlies gekend te hebben.


JEUGDDROOM

In mijn jeugdjaren moest je bijna puissant rijk zijn om een paard te kunnen aanschaffen en onderhouden. Een eigen Shetlander, zoals het zoontje van de melkboer had en waarmee hij regelmatig door de straat reed, daar droomde ik van.

Op het voetbalveld had ik meer oog voor de kinderen op hun pony’s die langs het veld het bos inliepen dan voor het spel. Een beetje verwijtend staarde ik ze na. Door het ontbreken van levenscomfort was het makkelijk te voorspellen dat het houden van een pony voor mij altijd een wens zou blijven. Ik droeg met watten opgevulde tweedehands voetbalschoenen die ik voor twee gulden vijftig had gekocht van het geld dat ik verdiende met oude kranten ophalen. Een afgedragen, verbleekte sportbroek die ik voor een pakje shag van een elftalspeler had overgenomen (naar zeggen voor zijn vader) en in plaats van een shirt een windjack in de kleuren van de club, maakten het overduidelijk, thuis zeuren om een pony had geen zin.

Om het gemis enigszins te compenseren peuterde ik staartharen van paarden uit prikkeldraad (gebruik inmiddels verboden, gelukkig) en draaide die onder mijn fietsbel om dan toch iets tastbaars van een paard te bezitten.

 

 


 

Bij vorstig weer krijgt het iets mystiek, een verse, geurende en ademende mesthoop in het weiland, zeker als de zon doorbreekt en er een aparte belichting ontstaat. De meeste mensen kunnen het zich nauwelijks voorstellen, maar een mesthoop heeft functies (door de inwendige bouw van de endeldarm ontstaat de kenmerkende vorm van de paardenvijg).

Om te beginnen, met mestgeur bakenen wilde paarden hun territorium af.

De verbranding (vertering) van voedsel is bij paarden weinig efficiënt. Veel onverteerde voedingsstoffen verlaten samen met een grote hoeveelheid methaangas het lichaam. De moeilijk verteerbare, ruwe celstof waaruit grassen in koude seizoenen bestaan, is nu min of meer voorverteerd. Paarden eten er van, beschouwen hun mest als persoonlijk bezit en zij schermen hem af. Neemt een paard grote hoeveelheden mest tot zich, dan kan dat wijzen op een digestiestoornis (spijsvertering-) als gevolg van een maag- of darmaandoening. Bij magere paarden moet men ook denken aan een gebreksziekte (een tekort aan vitaminen en mineralen) of worminfectie. Het spreekt voor zich dat men bij elk afwijkend gedrag een dierenarts raadpleegt en niet te snel concludeert dat het een gewoonte is.

Misschien speelt een rol – net zoals bij andere herbivoren – dat mest ook wordt genuttigd als identificatiemiddel; proeven wie in mijn gebied heeft gelopen.

Veulens hebben niet voldoende microben (bacteriën, gisten), deze zijn noodzakelijk voor de vertering van voedsel in de darmen. De mest van hun moeders en van andere paarden in de wei vormen een bron daarvan.

Voor het plassen op een mesthoop heb ik geen verklaring. Territoriumafbakening is niet aannemelijk; veulens van een paar maanden oud houden zich hiermee al bezig. Een ander paard de schijnbaar smakelijk hap misgunnen, lijkt mij een te menselijke gedachte. Honden van paardenhouders versmaden zo’n paardenmop evenmin, je kunt het op enige afstand aan hun adem ruiken. Al houd je nog zo veel van je hond en mag hondenspeeksel volgens sommigen genezende bestanddelen bevatten, een ijsje delen met je hond (om beurten een likje) is na het eten van al die bacteriën niet fris. Sommige mensen laten hun kunstgebit overal slingeren. Ik zag eens hoe de hond van een paardenfokker het gebit dat naast de stoel voor de televisie lag, helemaal afsopte. De eigenaar pakte het af en stopte het natte gebit zonder te verblikken of verblozen in zijn mond.

Mestfetisjisme

Gebiologeerd besnuffelt de dominante jonge hengst zijn eigen mesthoop om daarna het complete draaiboek af te werken:

Rauwe kreten slaken, een luchtsprong met een uitslaand achterbeen maken, flemen (grimas met gekrulde bovenlip) zoals hij daags tevoren deed boven een plek in het gras waarop een aangelopen kater had geslapen, daarna steigeren. Over de hoop urineren en er nog eens overheen mesten en om het extra afwijkend af te sluiten, in zijn eigen voorbeen bijten en met knarsende tanden naar een flank kijken.


 

MONSTEREN

Het goed voorbrengen van paarden tijdens een keuring eist van de trotteurs (vroeger ook wel monsterknechten genoemd) dat zij beschikken over ruime ervaring met paarden en een groot loopvermogen in huis hebben. De onstuimigheid en dartelheid van de veulens (ze stelen de show) kunnen het jureren van exterieur en bewegingen van de moederdieren extra lastig maken. Vaak is het hun eerste uitstapje buiten de weide. Vergelijk het maar met de uitgelatenheid van kinderen tijdens een schoolreisje zonder toezicht van hun ouders.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Afscheid

AFSCHEID

Ongeveer twintig jaar lang bezocht ik bijna tweehonderd keer Nederlandse en Vlaamse boerenbedrijven waar nog met paarden werd gewerkt. Met weemoed terugkijkend, kan ik niet anders concluderen dan dat de tijd zijn verwoestend werk heeft gedaan.

Afscheid moest ik nemen van:

Mensen

Dierbare mensen met waarden en normen zijn mij ontvallen. Onder hen degenen die eenzaamheid verkozen boven gezelschap, die misschien wel daarom dicht bij de natuur stonden. Ieder jaar telden ze de zwaluwnesten in hun stallen, tijdens veldwerkzaamheden lieten ze de paarden stilstaan om elkaar opjagende, rammelende hazen gade te slaan. Zij die zich niet bekommerden om de plooien in hun gezicht, te nuchter waren om zich bezig te houden met saunabaden en knoflookkuren. En dan waren er de mensen bij wie de gast zich heel snel op zijn of haar gemak voelde, waar het altijd de zoete inval was, met genegenheid, warmte en echte belangstelling voor de medemens. Op z’n tijd een bakje koffie voor de bakker, een versnapering voor het zaterdaghulpje van de melkboer, een wijntje voor de pater. Geen hoogdravende gesprekken, maar praten over ogenschijnlijk alledaagse zaken; boerenvrouwen die zich zorgen maakten over mij “ Bent u helemaal hiernaartoe gekomen met de bromfiets (was een lichte motorfiets)? “ , “Kunt u wel goed van uw werk leven? ”, “Zou u niet liever getrouwd zijn?” en dan ‘s avonds nog even bellen om te horen of ik goed was thuisgekomen.

Ik mis het, het gebruikelijk gastvrije onthaal, het doorbladeren van familie-albums met paardenfoto’s, het samen bestuderen van stamboekbewijzen, de rondleidingen op de boerderijen, het aan tafel schuiven, het honoreren van mijn verzoeken om iets extra’s met de paarden te laten zien, het gemopper tijdens het inspannen of bij het veldwerk als de paarden een keertje dwars tegen de draad waren, het schoonspoelen van de paardenbenen na het ploegwerk, voor mijn vertrek samen met de boer nog even de stal van de drachtige merrie binnenlopen.

Zoals dat gebeurt, ook deze eerlijke, lieve zuiverheid van het leven, ging voorbij.

Paarden

De dood is niet selectief, daarom hebben lievelingspaarden ook geen recht op eeuwig leven. Na jaren van gezapige arbeid heeft een hartstilstand een einde gemaakt aan haar lange leven. Daar ligt ze nu, aan de rand van het vertrouwde boerenerf, op de plek waar ze bij vertrek en terugkeer meer dan eens angstig snuivend met een grote boog omheen heeft gelopen als daar een gestorven koe of schaap lag. Zo dadelijk wordt de merrie op een vrachtauto van het destructiebedrijf getakeld, met gestrekte benen en hangend, zwiepend hoofd. De penetrante kadaverlucht rondom de vrachtauto zal weer te snijden zijn. Beendermeel en beenderlijm zullen nog overblijven.

Boerderijen

De paardenstal, waar in het ploegseizoen de paarden rond het middaguur en in de namiddag of ‘s avonds naar terugkeerden, waarin zich een deken van mist vormde door condensatie van adem en zweetdampen. De unieke geluiden van het vermalen van voedsel en van het briesen; de expressie van de paarden bedoeld voor stalgenoten, getoond door orenspel en blikken, hun lichaamstaal met uitingen van ergernis die altijd komisch overkwamen.

Daar sta ik dan in een lege stal nadat afstand is gedaan van de paarden; in het vak van het trekpaard Martinette met wie ik een aanvaring had. Tijdens een rustpauze op de kopakker (keerpunt) greep ik de kans om nader kennis te maken met de paarden. Door zachtjes in haar neusgaten te blazen, zoals Indianen dat deden bij het temmen van mustangs , lokte ik bij Martinette een furieuze reactie uit; ze drukte haar oren plat tegen de hals, trok de mondhoeken op, gaf een pril gilletje en stampte gelijktijdig met een achterbeen. Later was een stukje appel al voldoende om haar stemming te doen veranderen.

Het deelgenoot worden van veranderingen die ingrijpen in het leven van mensen, hen confronteert met de sluimerende eindigheid, het liet me niet onberoerd.

In gedachten verzonken, voel ik pas na een tijdje dat er een koude wind tegen mijn nek blaast; in de stal is een ruit uit de sponning gesprongen. Voorheen werd op dit adres een herstelwerkzaamheid niet uitgesteld. Het onvermijdelijke, het overlijden van de bewoners, het betekent min of meer afscheid nemen van een boerderij waar het graan voor de paarden en de koeien zelf werd gemalen en waar de karnmolen heel lang na de agrarische industrialisatie nog in gebruik was. Paardenverhalen die bij deze boerderij horen, worden niet meer aangevuld. Als herinnering blijft de paardengeur in de stallen die voor eeuwig in hout en stenen is getrokken. Uit de schuren en loodsen zijn intussen werktuigen voor paardentractie verdwenen, wat is achtergebleven hoeft daar nog enkel te roesten.

Mijn allerlaatste bezoek aan de boerderij, zoals er meer laatste keren waren en zouden volgen, het stemde me somber. Vergankelijkheid, het valt ieder mens ten deel.

Deze boerderij met zijn bewoners vormde geen uitzondering, zij kreeg een andere bestemming met een nieuwe toekomst.


 

WENDING OP DE KOPAKKER (WAAR GEKEERD WORDT)

Het roepaard (links) moet er flink de pas in zetten om de andere bij te houden. Als waarschuwing om uit haar buurt te blijven heeft ze haar oren plat naar achteren getrokken. Bij een wending is het middenpaard op een van haar voeten gaan staan en om dat te kunnen vergeven is er meer tijd nodig. De paarden zijn niet nerveus of afgestompt, ieder met zachte stem gegeven commando wordt opgevolgd.

Kop- of wendakkers hebben sterk te lijden onder het massale gewicht van landbouwtractoren en -machines. De bovenlaag van de grond wordt vastgereden waardoor de grondstructuur verstoord raakt en de afwatering problemen geeft. Bij inzet van paarden zijn de gevolgen duidelijk minder, tevens is er sprake van een grotere opbrengst van gewassen.


SPEELS GEDRAG

Ondanks de ruim honderd melkkoeien in een moderne ligboxenstal, kan de veehouder de meeste werkzaamheden met zijn Fjordenpaarden aan.

De moeder van dit Fjordenveulen speelt graag met de leidsels als ze bespannen voor een wagen of machine even moet wachten. Zo lukte het haar tweemaal een musketonhaak met haar lippen en tanden half open te peuteren, waarna ze onderweg stuurloos werd bij het trekken van een veetransportwagen en een wagen met stalmest. Vandaar dat de boer heeft gekozen voor een veiligheidskettinkje aan leidsel en bitoog.

De veulens van de merrie hebben het speelse gedrag overgenomen. Het merrieveulen bijt in een klomp van de boer, trekt een strotouwtje uit zijn zak, besnuffelt zijn gezicht en trekt vervolgens de alpino van zijn hoofd.

 

 

 

 


 

 

GEVOLG VAN OPVOEDING

Enorm verwend, slechts weinig verboden zijn hem opgelegd; alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, gaat hij in alle gemoedsrust tussen wildvreemde mensen staan als er herstelwerkzaamheden in de stal zijn. Het geluid van een boormachine intrigeert hem en om deze van dichtbij te kunnen onderzoeken drukt hij met zijn voorborst de timmerman bijna tegen de stalwand. Hem terugduwen gaat niet zonder verzet; bij voortzetting van de werkzaamheden komt hij terug, drukt zijn bovenlip tegen de achterkant van de lawaaierige, trillende machine en blijft zo kalm staan. Besloten wordt hem uit de stal te plaatsen, maar dan volgt een alledaagse reactie, het niet kunnen nalaten zich als hengst te gedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Schilder van boerenpaarden

SCHILDER VAN BOERENPAARDEN

De lange zoektocht naar landbouwbedrijven met werkpaarden heeft mij veel moeite, energie en ontelbare reisuren gekost. Lukraak dierenartsen, hoefsmeden en hengstenhouders bellen en stamboekorganisaties aanschrijven. Een tip over beelden op televisie van een boer die met een vierspan Gelderse paarden ploegde, was reden om direct de omroeporganisatie te bellen.

Door in contact te treden met bedrijven als veevoederfabrikant Wessanen konden mijn eerste aquarellen van boerenpaarden voor meerdere doeleinden worden gebruikt. Op het verschijnen van een interview in het vakblad ‘De Boerderij’ reageerde een uitgeverij waarmee de basis werd gelegd voor mijn eerste platenboek over werkpaarden. De meeste boekwinkels kochten het boek in, waarna een herdruk volgde. Zonder het naar buiten te brengen, werkte ik vóór het verschijnen van dit boek al aan een vervolg. Met hoge verwachting bood ik het nieuwe materiaal aan. De uitgeverij zag echter geen toekomst voor een boek over hetzelfde onderwerp, het verrassende was eraf en de kans op een tweede succes zou hierdoor niet zo groot zijn. Er werd mij een blauwdruk voor een hondenboek overhandigd. Ik ben gek op honden, maar eerlijk gezegd, mijn gedachten waren er toen niet bij. De afwijzing voelde aan als een klap in het gezicht. De wereld van het boek kende ik niet, de uitgeverij van mijn boek had mij benaderd, niet andersom. Wekenlang voerde ik telefoongesprekken met redacteuren van zesenveertig uitgeverijen (heb er een lijstje van bijgehouden). De meeste uitgeverijen gaven direct of na intern overleg aan, niet geïnteresseerd te zijn. Bij vier uitgeverijen kon ik tenslotte langskomen. De uitgevers van de eerste twee uitgeverijen liepen dagelijks in de dieselwalm van stadsbussen, paardenzweet hadden ze nog nooit geroken. Na de bezoeken was het wekenlang wachten op de officiële afwijzing. Met de verwachting alweer als een polderjongen te worden ontvangen, reed ik gespannen naar de derde uitgeverij en dat ging ik voelen onder in mijn rug. De vierkoppige directie wilde een dun boek uitbrengen. Dan zou ik zeker een jaar voor niets hebben gewerkt, tachtig uren in de week. Door mijn verkrampte houding kreeg ik in de statige directiekamer een ischiasaanval en kon enige tijd niet uit de stoel komen. Toen het lukte, was ik zo krom als een hoepel en voelde de blikken van acht ogen op mijn kruin gericht. Met kabouterpasjes, vergezeld van pijnscheuten en de daarbij horende grimassen, met mijn vingers steun zoekend en glijdend langs de lambrisering, kon ik de kamer verlaten. De uitgeefdirecteur in mijn kielzog (hij droeg mijn map met aquarellen en teksten), schuifelde ik door de lange gang van de villa, langs kamers met openstaande deuren waar dames hun conversatie onderbraken. In de auto stappen duurde heel lang en was eigenlijk niet verantwoord. De schaamte maakte de pijn en teleurstelling enigszins draaglijk.

Mijn werk is door de vierde uitgeverij uitgebracht. Het boek stond in het jaar van uitgifte op de lijst van “De honderd best verkochte Boeken “ . Van deze ervaring heb ik geleerd dat een eerste succes niet automatisch paden plaveit en ten tweede, ook erudiete mensen, gepokt en gemazeld in hun vak, kunnen de plank behoorlijk misslaan.


 

 

UNIEKE AANSPANNING

Drie kerels zijn nodig om de brede zaaimachine uit de verharde wagenloods te kunnen trekken. Dekhengst Radar d’Elewijt, trekt de zware machine over rulle grond naar een nabijgelegen akker. De vosmerries Cindy en Sandy d’Elewijt zijn hem voorgegaan; zij raken duidelijk nerveus bij de verschijning van hun halfbroer. Het is een unicum dat een dekhengst wordt ingezet bij landbouwwerk. De afleiding houdt de hengst mentaal en fysiek gezond; hij blijft fris en in conditie. Naast elkaar geplaatst zorgt een tweede persoon er bij de start voor dat onderling neuscontact wordt vermeden, zo ook bij de afstelling van de zaaimachine. Daarna is het zaak het span voortdurend in beweging te houden. Een enkele keer zag ik een ‘gewone hengst’ samen met een merrie voor een landbouwmachine lopen. Bij een rustpauze deed de voerman ontspannen een ‘bakkie ‘ achter de paarden. Bij dekhengsten ligt dat nu eenmaal anders. Spoedig verschijnt er schuim op de lippen van de paarden, een teken van een gevoelige mond die niet is stuk getrokken door ruw rukken en plukken aan de leidsels of aan het kordeel. Een volledige concentratie van de voerman op de paarden, die een unieke formatie vormen. De twee vosmerries vertegenwoordigen een kleurslag die zeldzaam is geworden. Slechts een kwart procent van de trekpaarden draagt de voskleur (lichte staart, manen en onderbenen bij een bruine robe) nog maar. Een kleinzoon van Sandy (middenpaard) Ensor d’Elewijt is nationaal kampioen van België geworden.


 

Bij het washok


 

 

MARIE-LOUISE

Onlangs vond ik een foto van de pony Marie-Louise; ik had hem uit een nieuwsbrief van ’Stichting De Paardenkamp’ geknipt. De politie bracht Marie-Louise naar dit rusthuis voor paarden in Soest, nadat Justitie haar in beslag had genomen. Ik heb haar hiervoor op een rotonde in Utrecht tussen auto’s zien galopperen, kletsnat van het zweet. Ze trok een hoog opgeladen wagen met oud ijzer. De koopman mepte er met een zweep lustig op los. Ik wist niet wat ik zag, mijn adem stokte. “Ik mag hopen dat je van de bok lazert”, moet ik toen minstens gedacht hebben ( ik was nog heel jong). Tijdens de venthandel is Marie-Louise op straat in elkaar gezakt. Omstanders hebben de Dierenbescherming gewaarschuwd waarna inbeslagname volgde. Bij aankomst in Soest was zij een scharminkel, nauwelijks in staat rustig te stappen en een en al nervositeit. Zelfs met winterkleed, zo dik als een berenvacht, was te zien hoe vervormd haar lichaam was. Ze had een vergroeide, scheve wervelkolom en ribben die aan de ene kant naar buiten welfden en aan de andere kant naar binnen waren gedrukt. De ernstige vervorming veroorzaakte een scheve gang,waarbij haar voor- en achterbenen niet met elkaar spoorden. Men vermoedde dat ze een ernstig ongeluk heeft gehad waarbij wervels gebroken of beschadigd waren geraakt.

Marie-Louise was een sociaal paard en voelde zich het meest aangetrokken tot de zwaksten uit de paardengroep. Ze nam Pukkie, een pony die voor een Haagse bloemenhandelaar had gewerkt, in bescherming en door haar temperament had ieder groter, dominant paard een dobber aan haar. Zodra de twee buiten kwamen, volgde onophoudelijk hinniken naar elkaar en rende Marie-Louise in rondjes om de blinde Pukkie heen. Na de dood van Pukkie knoopte Marie-Louise een innige band aan met het schillenboerpaard Corrie (dan achtendertig jaar), die ook bescherming nodig had.

Mijn weerzien met Marie-Louise volgde in Soest waarna ik haar tweemaal schilderde.

Marie-Louise stierf van ouderdom in haar stal op 9 februari 1987.


 

 

 

VRIENDSCHAP

Ook al heeft de jaarling menig keer een mep van de aangelopen kater gehad omdat hij te opdringerig werd, er is contact op elk niveau. Stiekeme vrijages in hooischuur en weide en het zorgzaam verwijderen van een herfstblad uit de drinkemmer getuigen van ware vriendschap.

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

ONGEWOON

Na een inspectie van het verlaten nestkastje ( hangend over het dak, erin loeren en een pootje in het vlieggat steken) raakt de kater bij de verdere klauterpartij uit balans. Het geluid van gekrab tegen takken en meer nog de niet herkenbare bewegingen, trekken de aandacht van de jaarlinghengst. Ze maken hem argwanend en nieuwsgierig tegelijk.

 

 

 

 

 

 


DONDERJAGEN

Donderjagen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(1-2) De schimmel ontneemt de vos – een paard met een groot ego – de gelegenheid om direct na het rollen het stof van zich af te schudden.. En wat doet de grijze stoerling hierna?

(3) Hij imiteert de vos; nota bene op dezelfde plek gaat hij door de knieën en begint te rollen. Deze uiting van jeugdige overmoed kan niet zonder gevolgen blijven.

(4-5) Een vorm van emotionele zelfontlading volgt; paarden gaan er vanuit dat bij wangedrag de dader in de rapen zetten (afstraffen) het meest oplucht.


 

 

 

 

 

WISSELING VAN DE WACHT

Na een auto-ongeval viel het werk met zijn rappe warmbloed hem zwaar. De veehouder heeft toen zijn keuze laten vallen op een 17-jarige schimmel die makkelijker bij te benen zou zijn. Dit Russische paard, dat vanwege zijn kleine paardenmaat ook wel dubbele hit wordt genoemd (je hoort deze benaming nog maar zelden), blijft op eigen verzoek altijd buiten, hoe streng de winter ook is. Toen de merrie bij extreme koude op stal werd gezet, brak ze de boel af.

De afgebeelde vrouw springt haar man regelmatig bij, ongeacht de zwaarte van het werk. Opmerkelijk genoeg is in fotoboeken en tijdschriften over het vroegere landleven de rol van de plattelandsvrouw vaak onderbelicht. Om beurten hielden man en vrouw de nachtwake bij hoogdrachtige koeien. Haar inzet was minstens zo groot bij het melken, kazen en voederen; er kwam geen kalf ter wereld zonder haar trekkrachthulp. Ik bracht een bezoek aan een weduwe die moederziel alleen ‘s nachts de wacht hield bij een biggende zeug en de tijd vulde met sokken stoppen. Boerinnen waren fysiek net zo gehard als hun partner; een of twee keer in de week op de fiets boodschappen doen in het kilometers verderop gelegen dorp of op de markt. En nergens worden wind, hagel- en sneeuwbuien zo extreem ervaren als op het platteland. De ploegende vrouw, die tijdens mijn bezoek het werk van haar man overnam, belde mij daags tevoren op om te vertellen dat ze met het paard aan de slag gingen. Vanuit een open polder was ze naar een telefooncel in het dorp gefietst. Tijdens het gesprek hoorde ik zware regen tegen de ruiten van de cel kletteren.

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

WELSTAND

Dames uit een rijk boerengeslacht tonen met hun Groninger paarden (koetstype) en Hoogelandsterkostuum (dracht) de welvaart van de Groningse kleigronden.

 

 

 

 

 

 

 


VROUWELIJKE BRAVOURE

Bij concoursen hippique zijn de deelnemers aan de “Damesrubriek Friezen “ onderworpen aan een strenge keuring. Het geheel moet er uitzien als bij Friesch gebruik voor 1870, zoals kleding – waaronder het gouden oorijzer – , schoeisel, tuigage en de stofbekleding van de sjees. De witte sjezen gebruikte men vroeger in de stad bij kerkgang en familiebezoek. De sjezen met donkere wielen waren meer op het platteland in gebruik, op onverharde landwegen blijft weinig voor lange tijd schoon. In tegenstelling tot Drentse kunnen Friese sjezen met een kleine ingreep geschikt worden gemaakt voor een tweespan.

Meeliften

Meerdere keren mocht ik als lifter meerijden met vrouwen bij het los rijden op een voorterrein, een ijsbaan op een opgespoten weiland of een besneeuwde drafbaan. Hangend aan een eenpersoons concourswagen of staande aan een zijkant van een arrenslede kreeg ik het advies “hou je goed vast”; een ware krachtsexplosie van een Hackney, Gelderse tuiger of Fries paard volgde wanneer van stap in draf werd overgegaan. Ondanks zoveel tomeloze energie voor zich, hebben de vrouwen nooit een moment van angst gekend, zo verzekerden ze mij. Zij allen waren boerendochters, daarmee aangevend, we zijn gewend met onstuimige dieren om te gaan. Op ponyclub “Het Kleine Ros” waar ik vroeger als vrijwilliger werkte, zag ik kinderen die bij de omgang met pony’s zich onbevangen en routineus toonden; zij ‘kwamen van de boerderij ’ .

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


LANDELIJKE BESLOMMERINGEN

In vervlogen jaren waren het gewoonlijk de oudere koeien die loeiden bij het horen van hoefgeklepper en vervolgens naar de weidewagen (melkmachine om in het land te kunnen melken) liepen. Met een paar keer in de handen klappen werden de treuzelaars aangemoedigd om te komen. Het ritueel (tweemaal daags) verliep doorgaans vlotjes. Daar kwam natuurlijk eigenbelang bij kijken, zo snel mogelijk verlost te worden van de melklast.

Melkpaarden

Hoe anders kon dat liggen bij paarden. Het uit de weide halen van het melkpaard in de vroege ochtend en in de namiddag bezorgde een aantal veehouders dagelijkse ergernis. Het paard moest soms echt gevangen worden door het naar een hoek van het weiland te drijven. Het snel aannemen van een stukje voederbiet of veekoek en dan toch nog kans zien ertussenuit te knijpen. In het Utrechtse-Hollandse weidegebied had een warmbloedpaard zo’n hekel aan zijn rol van melkpaard dat het op een dag bij het zien van de veehouder door de afzetting brak, pardoes in een sloot sprong, verderop er weer uit kroop en na vele honderden meters van vrijheid pas achterom keek en tot zinnen kwam. Het is voor een loopdier natuurlijk geen pretje om iedere dag twee keer anderhalf uur stil te moeten staan voor een melkwagen. Zijn weerzin tegen de ritten veranderde na het besluit hem na aankomst uit te spannen om te kunnen grazen. Bovendien was hij bij guur weer niet meer zo stijf. Om deze reden kozen meerdere veehouders, die het uit- en inspannen omslachtig vonden, voor een Fjordenpaard omdat dit ras beter bestand is tegen koude en vocht dan een warmbloed. Feit blijft dat paarden als gewoontedier liever niet uit hun ritme van grazen en rusten gehaald willen worden. Natuurlijk zijn er voorbeelden te over van paarden en pony’s die dagelijks de wagens van neringdoenden door dorpen en steden trokken en dat -volgens de overlevering- met plezier deden. De enkele die zuur gedrag toonden, gaven hiermee aan dat al die goedbedoelde klopjes van klanten en voorbijgangers voor hem of haar niet hoefde.

Ploegpaarden

In kleigebieden worden akkers einde herfst en begin winter geploegd. Bij het op wintervoor ploegen, verloren de paarden door de zware lichamelijke inspanning gewicht. Het is niet verwonderlijk dat ploegpaarden bij het roepen van de akkerbouwer niet uit zichzelf naar het weidehek liepen. Met een pin tegen een ijzeren hek tikken, leverde nooit meer op dan even opkijken en weer verder gaan met grazen. Driftig tegen het hek blijven slaan geeft als reactie volkomen genegeerd te worden; door hun scherp gehoor hebben ze een hekel aan herrie.

(illustratie) Wie, zoals deze landman, de tachtig is gepasseerd heeft aan stemvolume ingeboet. Om niet voor elke inzet van de paarden te moeten roepen en afwachten heeft hij zijn trekpaarden afgericht. Het blazen op een scheidsrechtersfluit is het sein dat de ruiven vol liggen met voer (dat fluiten gebeurt ruim voor de aanvang van de arbeid). Maar dat werkt niet altijd. In de wintermaanden als de paarden van stal zijn gehaald om zich te vertreden en het is tijd om ze weer op te stallen, kan hij minutenlang blazen zonder resultaat te behalen; ze hebben de fluit echt wel gehoord, er is gewoon geen bereidheid om te komen.

Snerpende fluittoon

(illustratie) Het was gebruikelijk dat echtgenoten van landbouwers meehielpen bij het uit de weide halen en inspannen van de werkpaarden. De afgebeelde vrouw blaast over een holle sleutel waardoor een snerpende fluittoon ontstaat. Het is niet bedoeld voor hun paarden. Zij laat weten dat het koffietijd is. De afstand van boerderij tot stallen, loods en schuur is vrij groot. Bij stalwerkzaamheden en bij het sorteren van uien en aardappelen in de schuur dringt een schel geluid beter door dan een menselijke stem. Hun Labrador retriever verschijnt altijd als eerste bij de deur van de woonkeuken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

DRABBIG

Vroeger mochten veehouders het gehele jaar door stalmest en gier uitrijden. Regelmatig bemestten zij akkers en weilanden met drijfmest, ook wel beer of gier genoemd, bestaande uit koeienmest verdund met urine en water. Het ledigen van een gierkelder, “boerenbruiloft vieren” zoals landbouwers het schertsend noemden, was een karwei waar ze tegenop zagen. In hun oudste kleren of in een overall die al zo vaak versteld was, probeerden ze de inspannende klus in één dag te klaren. Met een schepemmer de mest vanuit de gierkelder overhevelen in een houten kar of in een gierkist, een kar met drie beslagen houten wielen waarbij de boer op de bok kon zitten terwijl een sproeier in de achterwand van de kar voor verspreiding over het land zorgde. Zelfs op grote afstand konden omwonenden de karren ruiken, al liep je met een verstopte neus. Onder invloed van wind en zon vormde de gier een korstlaagje dat het onderliggende gras kon doen verstikken. Met een paard bespannen voor een weidesleep werd deze korstlaag open getrokken.

Bonkige grond

De zachte winter heeft het grof omgeploegde land niet doen uitvriezen. Alleen galopgang maakt het mogelijk de zware vracht over de bonkige grond te trekken. De jong bejaarde boer heeft de grootste moeite om de pony bij te benen. Zolang de vaart erin blijft, blaft Boris van opwinding. Als op de akker de plaats van lossen is bereikt, begint de veehouder met het leegscheppen van de kar; telkens trekt de pony de kar een stukje vooruit om zodoende de gier te kunnen verspreiden. De drijfmest klotst hoorbaar in de bak. Bij het bereiken van een bepaalde hoogte van de gier, klautert de veehouder in de kar om van daaruit de laatste hoeveelheid te lossen. Pas voor de staldeur komt hij uit de bak om opnieuw te laden. Als ik dan de drab tot over de laarzenrand zie zitten en de boer vraag of hij niet zit te soppen in zijn laarzen, heb ik begrip voor zijn ontkenning.


GILDE DER LOONWERKERS

De gildebroeders Arie en Gijs waren de laatste Nederlandse loonwerkers met paarden. Samen of ieder apart met eigen paard(en) werkten ze in alle seizoenen voor boeren. Dat deden ze al op heel jonge leeftijd (toen hun ouders stierven, waren zij nog kind). Ze trokken mestvaalten met de riek uit elkaar, vervoerden stalmest naar bouwlanden, rooiden met de hand aardappelen, laadden bieten, maaiden, hooiden en ploegden. Voor mandenmakers haalden ze teenhout van de buitendijkse wilgengrienden. En weet dat in dit open polder- en dijkenland de oostenwind gemeen kan zijn voor een stilzittende voerman en door zijn duffelse jas snijdt. Boerenhout – snoeihout uit houtwallen en van geknotte wilgen – brachten ze naar dorpsbakkers die met takkenovens werkten. Daarnaast hadden ze zelf bouwland in eigendom om te bewerken.

Mijn eerste bezoek

Op hun akker hebben zij een kleine hoeveelheid gerooide aardappelen in jutezakken gestopt om mee naar huis te nemen. Als bij het vertrek de wagen net op gang is gekomen, geeft de fietsende Arie een schreeuw. De aardappelen uit een omgevallen zak rollen via een gat in de wagenbodem op de grond. Voerman Gijs wil per se zelf de zak overeind sjorren en drukt mij de leidsels in handen. Intussen schuifelt de 15-jarige vosmerrie bijna onopgemerkt, hangend in het borsttuig, naar de slootkant om rietgrashalmen af te rukken, waarop ik besluit haar tot stilstand te brengen. En dan ervaar je, niet met een ploegpaard maar met het paard van een voerman van doen te hebben. Bij het terugnemen van de leidsels reageert ze gevoelig, maar na een paar stappen naar achteren gedaan te hebben bonkt ze bij het nageven in één keer naar voren. Ik hoor achter me een kleun tegen een zinken emmer, direct gevolgd door een doffe dreun op de laadvloer. Als een verschrikte pier en met een bonkend hart moet ik achterom hebben gekeken om te zien hoe Gijs overeind krabbelt. Door de abrupte manoeuvre had hij zijn evenwicht verloren. Een pak van mijn hart dat de 77-jarige niet van de wagen is gevallen.

 

 

 

 


LEVENSRUIMTE DELEN

“Men kan nooit weten hoe een koe een haas vangt” (het onmogelijke kan gebeuren) is eigenlijk een vreemd gezegde. Voor koeien is er geen enkele reden om hazen van hun weidegrond te weren, beide diersoorten leven in harmonie naast elkaar.

Onderzoekers constateren dat de hazenstand ieder jaar afneemt. Als verklaring geven ze aan dat monocultuur weinig ruimte biedt aan wilde planten/kruiden en dat weiden die met Engels raaigras zijn ingezaaid, voor hazen te stikstof-eiwitrijk zijn. Het eenzijdige voedselaanbod maakt hazen minder weerbaar tegen virussen. In perioden van aanhoudende regen, velden die lange tijd blank blijven staan, duikt bovendien de leverbotziekte op.

In koeienweiden richten hazen legers in, ligplaatsen die bestaan uit weg gekrabde aarde en gras. In de ruitijd bestaat de opvulling uit wat dons- en dekharen. Welk leger in gebruik is, kan bepaald zijn door de windrichting.

Wanneer rammen door weiden rennen –met hun meer bolvormig gevormde hoofden onderscheiden zij zich van vrouwtjes– , de neus laag over de grond laten glijden en daarbij regelmatig even inhouden, is het snuffelen met hun neusjes waar te nemen. Hazen beschikken over een sterk ontwikkelde reukzin om predatoren tijdig te kunnen opmerken. Die gave komt ook goed van pas bij het opvangen van de geur van bronstige vrouwtjes. Als een bronstige moerhaas vooraf over de plek heeft gelopen waar koeien liggen te rusten en herkauwen, zijn rammen in staat het geurspoor door de zware lichaamsgeur van koeien heen, te blijven volgen.


 

GELOOFWAARDIG

Het is eind september en hoewel de meeste bomen hun blad nog moeten verliezen, haalt de veehouder zijn dekstier nu al naar huis. Blijven stieren net als melkkoeien tot half november buiten lopen, dan vermageren ze zo sterk dat een winter lang stevig voeren niet toereikend is om ze weer op hun zomergewicht te brengen.

Ik heb diverse keren navraag gedaan om achter de verklaring voor het gewichtsverlies te komen en uiteindelijk gaf een jonge boer een plausibel antwoord (hij mag het iets anders gezegd hebben, ik heb hem goed begrepen): ondanks dat stieren hun uit de kluiten gewassen teelballen kunnen optrekken tegen het warme lichaam, blijkt het toch niet afdoend te zijn. Daarom hebben zij meer te lijden onder het natte, winderige weer en de afkoeling ‘s nachts dan melkkoeien.


ATLETISCH VERMOGEN

Er wordt weer een beroep gedaan op de ruin Fritz, een zwaargewicht die al op zesjarige leeftijd 960 kg woog. Weinig boeren kiezen voor ruinen als werkpaard; ook al worden merries niet ingezet voor de fokkerij, zij genieten voorkeur (mogelijk uit traditie). Daarentegen zijn het juist hengsten en ruinen die in de bossen bomen slepen. Ze kunnen zwaarder zijn maar wat je wel hoort zeggen, de voerlieden ervaren de hengstigheid van merries als lastig.

De tocht naar het buitengebied waar de laatste keer de eg is achtergelaten, doet deze boer te paard. Het gaat sneller en vermoeit hem minder; hij heeft ten slotte nog een halve dag stapwerk te verrichten over kluiterige akkergrond. De ene boer zit schrijlings te paard, de ander gaat liever in amazonezit (beide benen naar één kant), in beide gevallen houden zij zich vast aan het haam (halsjuk). Op de boerderij is er meestal wel hulp bij het opstappen. Als na het veldwerk niemand in de buurt is, aanvaardt hij de terugreis lopend. Zijn atletisch vermogen is in de loop van de jaren afgenomen, het klauterwerk in zijn eentje lukt niet meer. Een enkele boer op leeftijd slaagt er nog wel in om een streng (touw verbonden met het haam en indirect met een werktuig) zodanig te knopen waardoor hij dit als opstapje kan gebruiken. Bij warm weer is het echter niet prettig om zonder kleedje of jute zak op een bezweet paard te zitten, je zit al snel met een kletsnatte kont.

Een aantal jaren geleden werkte een akkerbouwer uit Belgisch Limburg nog met trekpaarden. Hij ging hiermee nog een poos door, ook toen hij fysieke klachten kreeg. In een Belgisch agrarisch tijdschrift zag ik een foto van hem en zijn driespan. Schommelend gezeten op het hand- of kordeelpaard (linker paard van achter bezien), de andere meestappend en met riemen aan elkaar gekoppeld, egde de boer de moeilijk te bewerken kleigrond. Op de achtergrond een gesloten hoeve met poort en koerhof. Het woongedeelte en de stallen ommuren de binnenplaats (met mestvaalt). Ik wilde dit vrijwel verdwenen beeld graag schilderen. Van het landbouwblad kreeg ik de naam en het telefoonnummer van de boer. Het was frustrerend dat ik zijn dialect niet kon verstaan waardoor er geen afspraak gemaakt kon worden.


EENZIJDIGE LIEFDE

Om Friese paarden beter te leren kennen door ze aan het werk te zien, reisde ik regelmatig naar Friesland en bezocht ringsteekwedstrijden te paard om de “Zilveren Karwats” en vanuit de sjees om de “Zilveren Zweep”. Het is niet verwonderlijk dat veel paardenliefhebbers vinden dat combinaties van Friese paarden voor de sjees of arrenslee tot de mooiste behoren.

Tot het meebeleven van de geboorte van een Fries paard is het bij mij nooit gekomen. Tegen inlevering van nachtrust zag ik de geboorten van pony’s, Gelderse paarden en trekpaarden. Friese merries gaven keer op keer blijk mijn aanwezigheid niet op prijs te stellen; bijna altijd in het holst van de nacht in een vreemde stal waken bij een merrie die het vertikte te veulenen. Stram van het zitten op een strobaal gaf ik, telkens na halve nachten van zwijgend wachten, er de brui aan en voelde dat de merrie blij was met mijn vertrek. De volgende ochtend mocht ik horen dat de merrie direct hierna zich richtte op de uitdrijvingsfase en een veulen ter wereld bracht.

 

 


Groninger paard

 

PLOEGENDE BOER GESPOT

Krijsende zilvermeeuwen duiken op de omhoog gewerkte eiwitrijke wormen en insectenlarven. Zoals werkbijen elkaar door middel van bewegingen en figuurschema’s vertellen wanneer een bloemenweide is ontdekt, zo lijkt het alsof de meeuwen elkaar met hun ‘lachend gekrijs’ laten horen dat een boer aan het ploegen is. Vanuit de zeeduinen of een vermorste stad, vanaf een vuilnisbelt verschijnen ze in een toenemend aantal boven de akker. Alleen tussen 14.00 en 15.00 uur zijn ze niet actief; uit veldstudies is gebleken dat ze dan een middagdutje doen en tevens tijd uittrekken om hun verenpak te verzorgen.

 

 

 

 

 

 


KENNISMAKING

In de avondschemering stonden meerdere koeien bij een liggende, kalvende soortgenoot, de pootjesblaas was zichtbaar. Doordat een flinke stier er met zijn neus bovenop stond, kon ik niet dichterbij komen om eventueel bij te springen. Ik besloot naar een boerderij te fietsen om de veehouder te kunnen waarschuwen. De bewoner vertelde dat geboorten bij Groninger blaarkoppen doorgaans probleemloos verlopen, ook zonder ingrijpen van de mens. De volgende dag liep het kalf kwiek op met de groep koeien en bleef instinctief uit de buurt van de beek.

Korte tijd later trof ik in hetzelfde weiland een nog nat zijnde kalf, de navelstomp duidelijk zichtbaar. Net op de wereld en zoals dat bij kuddedieren gaat, zonder enige terughoudendheid contact zoeken met soortgenoten.


 

ONTGROENING

Een docent economie besloot het roer om te gooien, nam een nieuwe betrekking en verruilde de hectiek van een grote stad voor een woonboerderij aan de zoom van een klein dorp. Bij de kennismaking met omwonenden vertelde hij dat de verhuizing hem het gevoel van ‘nu plattelander te zijn’, had gebracht.

Zijn buurman maakt gebruik van trekpaarden voor het uitrijden van stalmest, binnenbrengen van hooibalen en slepen van weiden. Op een zaterdag vraagt deze buurman of de leraar wil assisteren bij het beleren van een jong, groen paard, “het heeft niet veel om het lijf, het paard een beetje begeleiden”. Daar heeft de leraar wel oren naar, eens zien hoe dat in zijn werk gaat.

De vosschimmel heeft nooit meer dan een halster gedragen. Haar vertrouwen in de mens is zo groot dat ze rustig doezelt bij het omdoen van het borsttuig. Na het aandoen van het hoofdstel wil ze het bit uitspugen, dat is haar enige verzet. Bij het stappen is er maar één steigeractie; blijkt maar weer eens hoe uniek het trekpaard is, een zachtaardig karakter gekoppeld aan een evenwichtig temperament.

 

Dan is het moment aangebroken om verder te gaan met de slede, die in gebruik is om zakken kunstmest en pootgoed te kunnen verplaatsen. De sleepweerstand is even te veel van het goede, er is spanning bij haar en ze begint te zweten. Dan gebeurt er iets dat normaal gesproken niet bij trekpaarden hoort; een sprong met vier benen los van de grond. Paniek alom, het zijn benauwde momenten.

Het paard is een bijzonder sensibel dier dat de gemoedstoestand – stemmingen en spanningen – van de mens heel goed aanvoelt en daar op kan reageren. Bij het ene ras is deze gevoeligheid meer ontwikkeld dan bij het andere en natuurlijk zijn er individuele verschillen.

 

 

 


 

 

MANIEREN EN GEDRAGINGEN

Algemeen

De echtheid of natuurlijkheid van dieren maakt ze in zekere zin betrouwbaar en daarmee wordt hun gedrag voorspelbaar. Aan de houding van een paard zie je heel snel of hij de mens welgezind is, genegenheid voor hem toont, imponeert uit onzekerheid of uit een gevoel van ’oppermacht ‘ . De oren en ogen spreken een voor ieder mens en menig dier begrijpelijke taal waarmee hij aangeeft boosaardig, onzeker, nerveus, alert of flegmatiek te zijn. Paarden zijn gevoelig voor menselijke stemmingen en verbale benadering. Vandaar dat er misbruikte paarden rondlopen, zenuwlijders en soms agressieve als gevolg van een verkeerde en/of gevoelloze behandeling. Wanneer een paard vertrouwen heeft in de mens, is hij in de regel betrouwbaar en nemen zijn vluchtreflex en verzet af. Hij is in staat zich aan te passen aan veranderde omstandigheden en zal bij vertrouwen zich afhankelijk opstellen tegenover de mens.

Jonge hengsten

Niet zonder elkaar kunnen maar om een kleinigheid trammelant maken, daarmee beantwoorden ze helemaal aan het beeld dat wij mensen hebben van sociale wezens.

 

 

 

Het is maar zelden dat paarden gramschap koesteren. De keren dat ze elkaar even niet willen zien, wisselen ze af met momenten van kroelen (dicht tegen elkaar liggen), wederzijdse huidverzorging en aanhalerig liefkozen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dreigmimiek

Als ik op een winterse dag uit het raam van mijn werkkamer kijk en zie hoe groenvinken elkaar met hun eigen mimiek en lichaamstaal het leven zuur maken door iedere centimeter ruimte op de voerplaats te betwisten, kan ik niet anders concluderen dan ‘agressie maakt lelijk’. Dat geldt voor mensen en dieren. De dreighouding van paarden neigt tot overdrevenheid en, al ben je pacifist, heimelijk kijk je er met genoegen naar. Zelfs bij het paard der koningen, de Arabische Volbloed met zijn zielenadel, is het beeld niet minder kostelijk.

 

 

 

Onderdanigheid

Er komt een moment in het leven van een veulen dat hij de wereld gaat verkennen om zich te ontplooien. Het ene veulen begint vroeg (de latere durfal) en het andere blijft nog een tijdje aan moeders rokken hangen. De opvoeding door de moedermerrie en andere merries gedurende de eerste zes maanden is van essentieel belang voor de ontwikkeling van het veulen. Zo leert een dolend veulen dat het onherroepelijk in de problemen komt als het geen respect voor oudere paarden weet op te brengen.

De bevallige merrie Ravella Haras Thadia eist als hotemetoot ruim baan en vaart uit naar het veulen van haar halfzus. Met een neerwaarts gebogen hoofd om kleiner te lijken, maakt het veulen kenbaar kwetsbaar te zijn, en om dat extra te benadrukken laat het met smakkende kauwbewegingen -zonder tanden en kiezen te raken- horen en zien nog afhankelijk van moedermelk te zijn.

Er zijn volop jaarlingen en twenters die zich niets aantrekken van de getoonde onderdanigheid, integendeel, het lijkt wel eens alsof ze zich ergeren aan het gesmak van die veulens. Voor een tweejarige wankelmoedige hengst had zijn onderdanigheid een averechtse uitwerking op een leeftijdgenoot die hem voor dit slappe gedrag afstrafte met een beet in diens bovenlip.

 


SOCIALE CONTROLE


Het engelengeduld van de blauwe reiger wordt af en toe beloond met een toegeworpen voorntje. De een is uitsluitend geïnteresseerd in resultaat, de ander is zich er voortdurend van bewust hoe de polderbewoners tegen zijn tijdverdrijf aankijken; in de landbouw houden ze nu eenmaal niet van nutteloze bezigheden. Laat ‘Karel’ zich niet zien, dan gaat de visvangst naar de varkens. Als het om voedsel voor varkens gaat, nam men het vroeger niet altijd zo nauw. Een in de boomgaard gevonden dode kip kwam terecht in het varkenshok. Als reactie, varkens die uit elkaar stoven en direct na de schrik het toegeworpene gingen onderzoeken en aanvreten. De teelballen van een gecastreerde hengst werden niet begraven, maar dienden de varkens tot voedsel.

Meestal vertrekken boer en vogel gelijktijdig. Bij het opschakelen zal de boer zich weer stevig vasthouden aan het stuur omdat de hakkenpoffer de gewoonte heeft hortend door te schieten. Even zullen er decibels klinken in het stiltegebied.


POLDERSENSATIE

Poldersensatie

Niet enkel Nederlandse koeienrassen, zoals de Lakenvelder en de Groninger blaarkop, zijn in Oost-Groningen ingezet om het landschap (in het bijzonder natuurweiden) te onderhouden. In de omgeving van Smeerling en Weende zijn grote kudden zoogkoeien van het Franse Charolais-ras te zien. Zoogkoeien worden niet voor de melkproductie gehouden, de vaarzen en melkkoeien worden gemolken door hun kalf.

De Charolais-stier stond aanvankelijk schuin voor de liggende, herkauwende koe. Toen een groot peloton wielrenners voorbij kwam, hardop en hijgend debatterend, neuzen snuitend op de “in de vrije natuur” manier, draaide hij zich helemaal om richting fietspad en kwam zo over de koe te staan. Ze houdt er niet van ingesloten te zijn; op de voorknieën en met gestrekte achterpoten haar kont omhoog brengend, staat ze op en begint te grazen.


SLIPJACHT

Ieder jaar brengt een chique gezelschap een bezoek aan het dijkdorpje. Op het Marktplein, de ontmoetingsplaats en het vertrekpunt voor een jacht te paard waarbij een kunstmatig spoor over uiterwaarden wordt gevolgd, ontmoeten twee werelden elkaar.

Het rode clubje met zijn schaar van relaties is mondain – enkele leden hautain – en welbespraakt in een onberispelijk ABN of hooguit met een lichte Gooise Rrr; het laat zich graag horen.Het kijkvolk is minder spraakzaam; het vergaapt zich aan zulke uitbundigheid en luxe, aanschouwt het pimpelen en het opsteken van een havanna en denkt er het zijne fijn. Hoe indrukwekkend het schouwspel met prachtige paarden en foxhounds ook is, de meeste dorpelingen willen niet deel uitmaken van de verwelkoming en blijven thuis, uit principe.


 

SALONSOCIALIST

Wat de terriër voor de Britten betekent, is in Duitsland weggelegd voor de schnauzer. Na vele decennia van selectief fokken ontstond een gebruiks- of werkhond die de eenvoudige huizen en stallen van toen wist vrij te houden van ratten en muizen.

De afgebeelde schnauzer mag dan de onversaagde blik van zijn voorouders hebben geërfd, als nazaat vertoeft hij in hogere kringen. Ogenschijnlijk heeft hij het een end geschopt, in een walm van parfum uitrijden gaan in een paardenkoets, toch zal hij eerder verlangen naar het struinen in een boerenschuur of het nemen van een duik in slootkroos.

De aard van een hond is niet ingesteld op inactiviteit, niet bij een gezelschapshond laat staan bij een – oorspronkelijk – werkras.

 

 


 

 

DIEREN GEDRAGEN ZICH ALS MENSEN (CHAROLAIS PINKEN)

Immens geliefd zijn heeft een keerzijde; als je niet stevig in je schoenen staat, kun je er onder bezwijken.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

Lotte, het laatste boerenpaard van Oost-Groningen

Wanneer ik langs haar weide fietste, reageerde ze op mijn roepen; met een sonoor mompelhinniken verwelkomde ze mij en kwam vervolgens naar me toegelopen. In het voorjaar, als ik paardenbloemen uit de berm voor haar plukte, beloonde ze mijn dienstbaarheid met onophoudelijke binnensmondse paardentaal. Haar affectie naar mij toe maakte mij iedere keer weer confuus want voor het presentje deed ze het niet, haar weide was in die periode namelijk een grote, gele paardenbloemenzee. Zij was het ook die mij aan de slootkant opwachtte als ik in een belendende boomgaard een appel voor haar ging plukken.

Lotte was het laatste boerenpaard van Oost-Groningen; voor mij was zij meer dan een model.



 

FAUNAVERVALSING

Verwilderde katten

Natuurfreaks nemen het al jaren waar; er is een toename van verwilderde katten in de natuur. Een flink aantal huiskatten (dat ook buiten komt) is niet gecastreerd of gesteriliseerd. Er zijn harteloze lieden die telkens besluiten de jongen (als halfwas en zelfs als kitten) in de natuur achter te laten. De meeste redden het niet; ze sterven een hongerdood of vallen ten prooi aan een loslopende hond, buizerd, vos of marter. De weinige die het redden verwilderen. Ze zijn te herkennen aan een slechte conditie, mager en met een vervilte vacht. Dan zijn er de katten die niet of nauwelijks te eten krijgen; ze zouden hierdoor betere muizen- en rattenjagers worden. KLINKKLARE ONZIN. Deze katten ondernemen strooptochten en pakken alles wat tot voedsel dient, ze raken steeds verder van huis. De noodzaak om bij mensen te vertoeven valt weg en ze verwilderen al snel. Hun jongen worden geboren in een konijnenhol of een verlaten vossenburcht. Eenmaal volwassen zijn ze groter en zwaarder dan huiskatten, hun vacht krijgt een andere structuur. Ze gedragen zich net zo schuw als vossen en marters, mijden de mens. Door hun grote aantal zijn ze schadelijk voor de inheemse fauna.

Wasbeerhonden en wasberen

In de grensstreek met Duitsland doet zich een opvallend fenomeen voor: er worden exoten gesignaleerd. Het gaat om dieren die van origine niet tot de Nederlandse fauna behoren. De wolf die enige tijd geleden een paar keer in Oost-Groningen verscheen, is een zwerver. Al zou hij zich hier vestigen, een exoot wordt hij niet. Immers Nederland telde in een vroegere tijd wolven, maar zij werden uitgeroeid. Wasbeerhonden (ook marterhond genoemd) lieten zich in Oost-Groningen meerdere keren door wildcamera’s vastleggen. Deze hondachtige (zoals vos en wolf dat ook zijn) komt uit Oost-Azië en is daarom een exoot. Zij worden in Rusland op primitieve pelsdierfokkerijen gehouden en ook uitgezet in de natuur om zich te vermeerderen en te laten bejagen ten dienste van de bontindustrie.

De wasbeer (zie illustratie) is een beertje uit Canada en de VS. Ontsnapt uit gevangenschap en in Duitsland ook opzettelijk losgelaten, worden er nu wasberen in de grensstreek waargenomen, met name in de bosrijke gebieden van Limburg. Beide diersoorten hebben weinig negatieve invloed op de inheemse fauna.

Amerikaanse Grijze eekhoorn

In Nederland worden grijze eekhoorns in gevangenschap gehouden. Zoals te verwachten worden ze nu gespot in onze bossen (de meeste in Limburg). In het Verenigd Koninkrijk heeft het houden van Amerikaanse grijze eekhoorns door particulieren ertoe geleid dat de inheemse Europese rode eekhoorn daar aan het verdwijnen is. De Grijze, die forser en brutaler is, besteelt de Rode van zijn wintervoorraad voedsel, maar wat ernstiger is, de Grijze is drager van een virus waaraan de soort zelf niet lijdt maar welke fataal is voor de inheemse Rode. Rode eekhoorns zijn vrijwel uitsluitend nog te vinden in naaldbossen doordat de Grijze een voorkeur heeft voor loofbossen en gemende bossen. Er is sprake van faunavervalsing; de ene soort handhaaft zich ten koste van de andere.

Influencers

Heel vaak kopen mensen dieren vanuit een impuls, zeker wanneer het dieren betreft met een hoge aaibaarheidsfactor (al dan niet met bijtgedrag) of met een opvallend uiterlijk. Toen speelfilms voor de jeugd verschenen met daarin een rol voor een kerkuil, ontstond een lucratieve handel in deze vogelsoort. De rage had tot gevolg dat vele kerkuilen een gezieltoogd bestaan in een kooi werd geboden; geen mogelijkheid te kunnen vliegen, geen prikkels en daardoor hun aard niet kunnen uiten. De dood door stress was voor vele een bevrijding.

Er is momenteel een nieuwe ontwikkeling gaande. Dierenopvangcentra raken overstelpt met dieren die alleen in hun oorspronkelijk leefgebied en veelal in een ander klimaat gedijen, zoals servals (grote Afrikaanse boskat), wasberen, stinkdieren, marterachtige, grond- en boomeekhoorns en nog meer soorten. Voor alle duidelijkheid, een afspraak maken met een opvangcentrum om afstand te doen is de enige humane optie; het dier in een stiltegebied uit de auto zetten, je om te draaien en weg te rijden is een walgelijke daad. Onder invloed van filmpjes, gemaakt door bloggers die zichzelf dagelijks tonen met een exotisch dier, worden deze dieren nu via internet legaal gekocht.

Politieke partijen die wetsvoorstellen indienden om een einde te maken aan deze handel kregen onvoldoende steun in de Kamer. Het is te hopen dat de ‘oude politiek ‘ met zijn specifieke achterban, binnenkort de touwtjes uit handen moet geven; er is behoefte aan politieke partijen die ijveren voor een meer rechtvaardige verdeling van welvaart en zich tevens meer bekommeren om dierenwelzijn en natuur.


JORIS ONTWAAKT

De twenterhengst laat zich wekken door een warme ochtendadem en een tedere, vochtige aanraking. Hij onderneemt diverse pogingen om tot een geeuw te geraken, maar het wordt theater; zich uitstrekken, kreunen en zijn mondje verfrommelen, alles gelijktijdig. Eindelijk dan, hij is er door……….. de geeuw is geboren.

 


UNIEKE AANSPANNING

Drie kerels zijn nodig om de zeer brede zaaimachine uit de verharde wagenloods te kunnen trekken. Dekhengst Radar d’Elewijt, trekt de zware machine over rulle grond naar een nabijgelegen akker. De vosmerries Cindy en Sandy d’Elewijt zijn hem voorgegaan; zij raken duidelijk nerveus bij de verschijning van hun halfbroer. Het is een unicum dat een dekhengst wordt ingezet bij landbouwwerk. De afleiding houdt de hengst mentaal en fysiek gezond; hij blijft fris en in conditie. Naast elkaar geplaatst zorgt een tweede persoon er bij de start voor dat onderling neuscontact wordt vermeden, zo ook bij de afstelling van de zaaimachine. Daarna is het zaak het span voortdurend in beweging te houden. Een enkele keer zag ik een ‘gewone hengst’ samen met een merrie voor een landbouwmachine lopen. Bij een rustpauze deed de voerman ontspannen een ‘bakkie ‘ achter de paarden. Bij dekhengsten ligt dat nu eenmaal anders, en begrijpelijk. Spoedig verschijnt er schuim op de lippen van de paarden, een teken van een gevoelige mond die niet is stuk getrokken door ruw geruk en gepluk aan de leidsels of aan het kordeel. Een volledige concentratie van de voerman op de paarden die een unieke formatie vormen. De twee vosmerries vertegenwoordigen een kleurslag die zeldzaam is geworden. Slechts een kwart procent van de trekpaarden draagt de voskleur (lichte staart, manen en onderbenen bij een bruine robe) nog maar. Een kleinzoon van Sandy (middenpaard) Ensor d’Elewijt is nationaal kampioen van België geworden.


PERSOONLIJKE OVERWINNING

Bij paarden is het overlappingsgebied van beide ogen klein, een gevolg van de plaatsing van de ogen aan de zijkanten van het hoofd. De merrie kan hierdoor de diepte van de poel niet goed inschatten; ook bij aandringen blijft ze tegensputteren. Als amazone moet je kalmte bewaren en tegelijk niet toegeeflijk zijn in de zin van “dan maar een ander keertje”. Gewoon het goede voorbeeld geven en, al word je misschien een beetje moe van je zelf, de brave meid tot overdrevenheid prijzen met zoete woordjes; het is vooral de intonatie die het hem doet. Zou de amazone hebben toegegeven dan is zij de zwakkere en worden toekomstige ‘problemen ’ lastiger op te lossen. De volgende keer mag niet meer opleveren dan een lichte aarzeling, de merrie moet tenslotte haar berijdster vertrouwen.


OBSERVATIE

Het paard heeft zijn uitzonderlijk goed ontwikkeld observatievermogen te danken aan de grootte, plaatsing en inwendige bouw van de ogen. De ogen werken onafhankelijk van elkaar, het paard kijkt in de richting waar het oor naar wijst. Om belagers voor te zijn, hebben paardenogen geen insteltijd nodig. Als een paard onder het grazen opkijkt, is het beeld in de verte direct scherp.

Doordat de ogen aan de zijkanten van het hoofd zitten, mist het paard dieptezicht. Door dit ‘gebrek’ bekijkt hij de wereld met andere ogen. De diepte van een regenplas, smalle donkere stal of trailer weet hij niet in te schatten en hij stelt bij de eerste confrontatie zijn vertrouwen in de begeleider. Als compensatie voor dit gemis heeft het paard een ruim blikveld en ziet hij in het duister heel goed. Staande in de verste hoek van de weide weet een paard, ook zonder het kuchje van de verzorgster, dat de voerbak gevuld gaat worden omdat hij haar loopje heeft herkend, ondanks de duisternis. Daarnaast kan het paard geringe bewegingen op grote afstand goed waarnemen, een eigenschap van wezenlijk belang om te overleven.

Hoewel men zegt dat het paardenoog minder in staat is details (bijvoorbeeld in het landschap) op te nemen, circuleren er verhalen die het tegendeel bewijzen. Om een voorbeeld aan te halen, een akkerbouwer die een langgerekte akker ploegde, merkte – na het keren op de kopakker – aan zijn paard dat zijn echtgenote in de tussentijd de kruiwagen met daarin een kan koffie, brood en een gevulde haverzak aan de kant van de weg had gezet. De afstand was zo groot dat de boer de kruiwagen niet kon zien. Zijn paard echter trok de ploeg met een opvallend versnelde gang en was nog nauwelijks bij te benen; hij had de blik in de goeie richting.

Futiele details trekken evenzeer de aandacht van het paard. De eigenaar van een hengst schat de hoogte van het prikkeldraad (hoort echt niet thuis in een weide !) verkeerd in met als gevolg een winkelhaak in zijn broek op kniehoogte. De hengst ontdekt direct de scheur en met zijn tanden probeert hij deze nog wat te vergroten.

Hoewel het bij dieren altijd moeilijk is om te bewijzen, gaat men er vanuit dat paarden een beperkt kleurenonderscheid kennen.


EEN NOORDELIJKE AANGELEGENHEID

De voorspelling van een pak droge sneeuw zorgt bij sommigen tot overproductie van adrenaline. Als het zover is, het paard is ingespannen en de slede komt na jaren van opslag weer in beweging, dan leidt dit tot euforie.

In Groningen en Friesland zijn een paar verenigingen die zich bezighouden met de organisatie van wedstrijden in het arren (snelheid) op ijs of door sneeuw en bij ideale omstandigheden, het uitzetten van buitentochten. Deze tochten gaan over besneeuwde veldwegen en door natuurgebieden.

De arrenslede

Arrensleeën waren in gebruik voor het verplaatsen van mensen zoals bij kerkgang en familiebezoek. De menner zit op een bok achter de bak, in deze gestoffeerde ruimte kunnen meerdere personen zittend plaatsnemen. Eventueel liften er nog twee personen mee, ieder aan een kant van de bak staande op een met metaal beslagen rib (glijder). Voor koukleumen is arren helemaal niks, de onderbenen van de staande personen raken ook nog eens ondergesneeuwd. Naar gelang de streek zijn meerdere uitvoeringen van de arrenslede verschenen; ze kunnen fraai beschilderd zijn met op de achterzijde een tableau, vaak een winters landschap, en aan de voorzijde prijkt houtsnijwerk.

Het paard draagt arrentuig met bellen, een tweespan maakt nog meer indruk en kabaal. Vroeger bestond er een gemeentelijke verordening dat bij sneeuwval en besneeuwde wegen, koetsiers hun rijtuig dienden te voorzien van een klingelende bel om tijdig gehoord te kunnen worden.

De arrentikker en het looike

De arrentikker is eenvoudiger van uitvoering. Vaarboeren (zij die met een praam of ander vaartuig hun koeien in de polder gingen melken) gebruikten arrentikkers om hun melkbussen zelf naar de fabriek of een verzamelplaats te brengen wanneer vaarten bevroren waren. De arrentikker leende zich ook voor het vervoer van ander klein vrachtgoed zoals boodschappen.

Het looike is een rechttoe rechtaan arrenslede, niet meer dan een beplankte bakconstructie met bok. Sommige stadsboeren beschikten over een looike. In de stad Groningen ventte een veehouder uit een nabijgelegen dorp zijn melk met paard en wagen. Bij besneeuwde wegen koos hij voor een looike; hierin kon hij een meerdere melkbussen kwijt.


 

 

EEN DUUR GRAPJE

Op het nieuwe adres kunnen de jonge hengsten hun leven voor een groot deel naar eigen inzicht inrichten, zonder bevoogdende moeders en in dat laatste zit nou net de kneep. Een kind vraag je materiële vernielingen zoveel mogelijk te beperken. Maar hoe leg je regels op aan een paard? Hengsten zijn inventief, immer op zoek naar prikkels en bezigheden, ze hebben behoefte aan ruwe spelletjes. Alles, maar dan ook alles, schijnt kapot gemaakt te moeten worden. Ze trappen met plezier een strak geperste strobaal uit elkaar en slopen met hetzelfde enthousiasme onroerend goed. De windveer met het nestkastje van de witte kwikstaart (jongen waren gelukkig uitgevlogen) rukten ze van de stalmuur. De kosten van het klussenbedrijf voor het herstel en een voorziening treffen € 175,– ( zou met BTW nog hoger zijn geweest).

 

 

 

 

 

 


DIEET

Tekstkaart Shetlander

Hoezo………………………een dieet gaan volgen?

Ik doe nog elke dag mijn grondoefeningen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

VREEDZAME ONTMOETING

Op zoek naar overblijfselen van maiskolven beweegt een reegeit zich tussen Grauwe ganzen. Wees gerust, ze komt in vrede.

Van overheidswege moeten akkers na de oogst van mais, koren, bieten, koolzaad en aardappelen worden geploegd en direct ingezaaid (met een groenbemester). Dit komt over als het vernietigen van voedsel voor reeën, ganzen, zwanen, eenden en hazen. Ook het bodemleven heeft baat bij het laten liggen van oogstresten. Om deze reden wordt bouwland (zolang het nog niet is bewerkt) ook door weidevogels bezocht op zoek naar pieren, slakken en andere bodemfauna. Nu strijken ganzen neer op een akker met opkomende wintergerst terwijl op een belendend perceel de wortels van de halmen (stoppels) en achtergebleven maiskorrels grotendeels zijn ondergeploegd.

 


MENTALE OPVOEDING

De noodzaak om af en toe gemangeld te moeten worden,
ga je later pas begrijpen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

EEN DUUR GRAPJE

Een uit de jaszak van de baas getrokken draagbaar telefoonapparaat (met vast nummer) levert een ongewone situatie op waarvan de afloop zich niet laat voorspellen. Omdat de schimmel zijn mond niet voldoende spert, blijft de antenne op de lagen achter de tanden liggen. Er paniekerig mee springen waardoor het toestel meerdere keren tegen zijn hoofd knalt en vervolgens er nog onstuimiger door worden en zelfs door de afzetting dreigen te gaan. Na een paar sprinten komt de antenne vrij en valt het apparaat op de grond. Het is met zo veel kracht gezwiept dat het dekseltje en binnenwerk zijn weg geschoten. Het zoekwerk leverde niets op. Maanden later, na het schonen van de sloot door een loonwerker, wordt het binnenwerk in de omhoog gewerkte bodemprut teruggevonden.


 

WINNAAR NOCH VERLIEZER

De paddock is het domein van de vos en daar wordt niet gelongeerd. Wordt toch een poging daartoe ondernomen dan resulteert dit direct in kleven, onbehouwen tegen de verzorger schuren, in laars en jas bijten. Hem met een grote mond tot de orde roepen werkt averechts. Of hij raakt van streek, niets meer mee te beginnen, of voelt zich beledigd en verliest in één keer alle vertrouwen in de mens. Hoe dan ook, het leidt altijd tot overacting. Het beste te doen, gewoon stoppen met het geven van opdrachten waarvan je op voorhand weet dat hij het noodzakelijke niet zal accepteren.


PALM-PAARDEN

Dat ik veel gereisd heb daar getuigt mijn kilometerboekje van. Het aantekenboekje houd ik bij om bij de belastingdienst in aanmerking te kunnen komen voor aftrek van reiskosten. Om de laatste werkpaarden (van Shetlanders tot Shires ) nog in actie te kunnen zien legde ik grote afstanden af. Reizen naar adressen op de Waddeneilanden tot in Wallonië en een enkele keer in Duitsland. Er was haast geboden, de definitieve afsluiting van het werkpaardentijdvak zou niet lang meer op zich laten wachten.

De afgebeelde Brabanders zijn gestationeerd bij stoeterij “Kasteel Diepensteyn “ , eigendom van de Belgische bierbrouwerij Palm. De toenmalige bedrijfsleider nodigde mij uit de paarden eens aan het werk te zien. Naast reclame-activiteiten worden de trekpaarden ook ingezet voor het onderhoud van de landerijen en bij oogstwerkzaamheden. Als afsluiting van meerdere demonstraties kon ik op de bok van een marathonwagen ervaren wat een snelheid deze paarden van bijna 1.000 kg kunnen ontwikkelen. Onbevreesd, in galop door een grote waterpoel en met dezelfde snelheid de hindernissen op het uitgestrekte terrein nemen.

Al heb ik in de loop der jaren de inzet van paarden bij tal van uitingen mogen bewonderen, dit avontuur was voor mij een bijzondere ervaring.

Na bijna 24 uur in touw te zijn geweest (inclusief de lange heen- en terugreis) kon ik na thuiskomst geen pap meer zeggen en had twee dagen van volledige rust nodig om het schilderwerk weer te kunnen oppakken.


ALLEREERSTE ERVARING

Opgegroeid te midden van de bossen van de Utrechtse Heuvelrug kreeg ik maar af en toe een boerenpaard te zien. Als puber ging ik wel op zoek naar ze, fietste regelmatig naar het buurtschap Oud-Leusden dat meerdere boerderijen telt. Als ik geluk had, was er een boer bezig met zijn Gelders paard; het ging met name om het transport van melkbussen, voederbieten of mest, daar bleef het wel bij. Trekpaarden en gekruiste koudbloeden van de houtvesterij kwamen in actie bij het uitslepen van gevelde bomen in het kader van uitdunning of na een hevige stormnacht met veel omgewaaide bomen.

De verhuizing naar een ander dorp bracht mij in een meer landelijke omgeving. Bij een verkenningstocht met de fiets door de polder verraste een met trekpaarden ploegende boer mij; sprong over een sloot en maakte kennis met hem en zijn paarden. Een van de merries zou binnenkort veulenen, ik mocht iedere dag langskomen. In die week schrok ik rond middernacht wakker; een onrust overviel me, kleedde me aan en fietste naar de boerderij zo’n zeven kilometer verderop. Op het door de maan verlichte land achter de boerderij was de boer bezig met het opbinden van het haam (nageboorte/vruchtvliezen) terwijl de merrie haar veulen likte. Hij bracht de merrie naar stal en ik liep met hem gelijk op, het kletsnatte veulen in mijn armen dragend. De veulenmerrie heb ik in de loop van de tijd meerdere keren aan het werk gezien; bij het ploegen en eggen van de akkers, aanaarden van aspergeplanten en aardappelen, mest uitrijden en weiland rollen. Op dit adres kreeg ik gelegenheid om voor het eerst zelf te ploegen (met een rondgaande ploeg).
De landrol, in gebruik om molshopen te slechten en land dat door jongvee is stuk gelopen aan te drukken, was gemaakt door een dorpssmid en bestond uit een lamoen (bomen waartussen het paard loopt), een raamwerk van zwaar hoekijzer met daarop een primitief stoeltje en er tussenin een drietal draaiende vaten, gevuld met water. Mijzelf met een hand vasthoudend aan de boer, liftte ik staande op de achterste drager van het raamwerk, mee. Door de beweging van het lamoen ontstond er ook een opgaande beweging in het raamwerk. Met bemodderde laarzen gleed ik weg en kwam ten val. Met mijn arm op de draaiende rol, mijn scheenbeen klapte tegen het grove ijzerwerk. Hand geschaafd, scheenbeen voor een groot deel ontveld en zwaar gekneusd, extra pijnlijk doordat het beenvlies direct onder de huid ligt. Gedurende enige tijd bleef ik misselijk en heb dagenlang last gehad van de blessure. Een gebeurtenis om nooit meer te vergeten. Maar, uiteindelijk, heb ik het vak toch zo geleerd, met vallen en opstaan.

Het afgebeelde trekpaard is de betreffende veulenmerrie. Het is niet vanzelfsprekend dat een boerenpaard iets met koeien heeft. De waterbak is uitsluitend voor paarden, vindt zij. Ik heb deze brave merrie nog verhitter zien kijken toen haar veulen bij haar aan het drinken was en er een pink naderde.


 

 

 

LEVENSLOT

Een mannetjesmaker, daarmee hebben we de afgebeelde adonis (boven) helemaal getypeerd. Een charmeur van de bovenste plank die steevast probeert de geringe inzet die van hem gevraagd wordt te ontlopen. Met innemende maniertjes en een pientere oogopslag windt hij een ieder om zijn vinger. Bijt teder met de oren naar voren soortgenoot of mens, zelfs met een volle mond voedsel, alsof het om een pose gaat. Mogelijk om interessant te doen maar ook wel met de achterliggende gedachte om op deze wijze te kunnen domineren. Het verwende rijkeluiszoontje laat zich verzorgen en trekt bij het borstelen rondom de staartwortel een genotsmoeltje.

Een afgemat warmbloedpaard dat zes dagen van de week als bomensleper werkt, kijkt je met lege ogen aan. In de beslotenheid van het bos, buiten het oog van dierenbeschermers, bepaalt de houtsleper (menner of voerman) het werktempo.

 

 

 

 

 


HEIDI EN HAAR DOCHTER SABRINA, DE LAATSTE BOERENPAARDEN VAN DE HOEKSE WAARD (Z.-H.)

Meerdere keren zag ik de merries aan het werk, onvermoeibaar. Voor de eigenaar waren zij zijn laatste werkpaarden. Bij een van mijn bezoeken trokken ze een wagen beladen met suikerbieten vanaf de akker naar de boerderij. Op het doorgangspad lagen plassen en hadden zich diepe sporen gevormd. De platte wagen vertoonde aquaplaning, zigzaggend en glijdend, met wielen die niet leken te draaien. Vooroplopend kwam ik in de modder vast te zitten. De paarden naderden met een korte, stampende tred, de kin bijna op de borst. Kleiklonters vlogen tegen mijn achterhoofd en rug. Zo dadelijk ben ik er nog schuldig aan als de wagen in de modder blijft steken en de paarden al hun kracht moeten geven om hem weer op gang te brengen, flitste door mijn hoofd. Met mijn handen kon ik de laarzen een voor een lostrekken, maar de zuigende kleigrond wilde ze vooralsnog niet spontaan vrijgeven. Laarzen die ik altijd een maatje groter neem omdat mijn voeten opzetten bij spitwerk en slotenonderhoud, dat ging mij nu parten spelen. Met mijn tenen naar beneden gedrukt , bijna in een hoek van 90 graden lukte het mij in mijn laarzen te blijven en de zijkant van het pad te bereiken.

In West-Europa is het landbouwpaard een zeldzame verschijning geworden. Doch verspreid over de wereld zijn er duizenden gezinnen die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van werkdieren; gemechaniseerde tractie is voor hen onbetaalbaar. Mensen uit o.a. India en Egypte die in extreme armoede leven, kunnen hun paard, muildier of ezel dan ook nauwelijks zorg bieden. Brooke Hospital for Animals (www.brooke.nl) biedt op allerlei manieren hulp aan deze gezinnen waardoor hun onmisbare dieren gered worden of minder ernstig lijden.

Bij het Amerikaanse bedrijf ArtPal zijn reproducties van en mokken met deze afbeelding verkrijgbaar.


EVELIEN, HET LAATSTE BOERENPAARD VAN GOEREE EN OVERFLAKKEE (Z.-H.)

Als de 72 jarige hoefsmid achter mij een plasje doet, bekijk ik ondertussen hoe in de verte het autoverkeer richting Ouddorp (populaire badplaats) kruipt. De hoefsmid is bezig de trekpaardmerrie Evelien te beslaan. Ze staat in een op de werf geplaatste vaste travalje (hoefstal). Om zware gronden te kunnen bewerken waren zware werkpaarden nodig en zij wilden uit vermoeidheid of gewoonte nogal eens op de smid gaan hangen. Een paar uren later loopt Evelien voor de zaaimachine. Het verkeer heeft inmiddels het wandeltempo van Evelien bereikt.

Het voormalige eiland, dat eens zo veel werkzame trekpaarden telde, is in meerdere opzichten erg veranderd. Om te voldoen aan een behoefte werden grote arealen landbouwgrond opgeofferd voor de bouw van recreatiebungalows en uitbreiding van campings. Mensen die naar landelijke luwte en zeelucht verlangden, kochten boerderijtjes op met het doel deze als tweede woning te gebruiken. Omwille van meer woonruimte werden inpandige paardenstallen afgebroken. Ik herinner mij een boerderij waar de nieuwe bewoners bezig waren een krib, waaruit meerdere generaties trekpaarden hadden gegeten, stuk te slaan. Te oordelen naar de donkergekleurde zweetafzetting en vastgekoekte haren had de blauwschimmel heel wat tijd gestoken in het schuren tegen de krib om in warme lentes versneld verlost te geraken van kriebelend winterhaar. Waar vroeger de grote moestuin lag, stak een hoefijzer voor een deel uit de grond, vermoedelijk afgetrapt bij het overkruisen voor de ploeg. Op het eiland zijn nog enkele trekpaarden te vinden. Evelien was het laatste boerenpaard.


Sara

Sara, het laatste boerenpaard van Midden-Limburg

 

SARA, het laatste boerenpaard van Midden-Limburg

Zodra Sara de bellen van het haam hoort, draaft ze naar het weidehek. Met een schommelende derrière stapt ze vanaf de dorpsboerderij opgetuigd naar het buitengebied; bij iedere stap zijn de heldere klanken van de bellen te horen. Uit zichzelf stopt ze bij een akker met aspergebedden, haar werkterrein. Zij zal het werk doen waar ze voor is opgeleid, zonder te murmureren of verzet te bieden. Gewoon aan de slag gaan, geen poespas. Met een planet worden de looppaden tussen de bedden geploegd. De gaten in de bedden, die ontstaan bij het steken van de asperges, kunnen met de losse grond worden opgevuld.

Het boerengezin is voor de veldwerkzaamheden afhankelijk van de inzet van Sara. Naburige boeren maken eveneens gebruik van haar kracht en werklust wanneer hun aspergeveldjes geploegd of jonge aspergeplanten aangeaard moeten worden.

Wanneer zij acte de présence geeft, is er geen microfonist die ten overstaan van publiek haar naam scandeert. Na het veldwerk geen applaus voor haar prestatie. De naam van een sponsor zal nooit met haar naam verbonden worden.

Bij het Amerikaanse bedrijf ArtPal zijn reproducties van en mokken met deze afbeelding verkrijgbaar.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


HARNACHEMENT

Nooit kunnen bedenken dat het harnachement bepalend kan zijn of iemand een aangeboden schilderij van trekpaarden aanschaft. Jeugdherinneringen spelen veelal een doorslaggevende rol. Mensen die in het zuiden zijn opgegroeid zien het liefst een haam of gareel (sluit van boven of is geheel gesloten). Wanneer de wortels niet in het zuiden liggen, heeft men een voorkeur voor het borst- of zeeltuig. In schildertechnisch opzicht vormt een haam een grotere uitdaging, ze worden in verscheidene uitvoeringen geleverd (afhankelijk van de regio). Bij een haam worden krachten beter overgebracht dan bij borsttuig, bovenal is het een getuigenis van groot vakmanschap van de zadelmaker.


ZELF KIEZEN, VAAK BETER

Het enige non-figuratieve schilderwerk dat ik nog bezit. Een docent expressief schilderen wilde mij losweken van het figuratief (realistisch) schilderen: hij zag in mij aanleg voor abstract aquarelleren. Ik heb toch maar mijn eigen keuze gemaakt.


 

 

 

MIDDAGPAUZE

Nadat een pin is weggehaald komt de bak van de wipkar bij het aantrekken bijna verticaal te staan waardoor de stalmest eruit glijdt. Hierna is het zweng (dwarshout waaraan de strengen zijn bevestigd) losgekoppeld en kan het Groninger paard grazen als zijn baas het twaalfuurtje nuttigt.

 

 

 

 


Fries Roodbont koeien

FRIES ROODBONT

Gedurende enkele jaren fiets ik iedere ochtend langs een ligboxstal. Ondanks dat de met water omsloten percelen grasland direct achter de boerderij liggen, worden de koeien op stal gehouden. Dag en nacht staan zij in ammoniak bevattende gierlucht. Bij zomerse temperaturen kun je vanaf de weg waarnemen dat meerdere koeien in de deuropening achter een stroomdraadafzetting staan. Veelal dezelfde koeien, de hoogste in hiërarchie nemen deze plaatsen in. Het deed me goed om onlangs te zien hoe deze koeien vanuit de stal voor de eerste keer het land opliepen, onophoudelijk loeiend. Bokkend, proestend en sprintend met opgeheven staart waarbij meerdere moeite hadden in de benen te blijven. Nu sla ik iedere morgen hetzelfde tafereel gade (‘s nachts staan ze binnen). Dravende en galopperende koeien, met bij kil weer grote ademwolken uitstotend. Ze duwen elkaar weg, houden kopgevechten, draaien snel om hun as in de richting van een soortgenoot. Zelfs koeien met grote uiers wagen zich aan een sprintje.

In Nederland en Duitsland zie ik nogal eens broodmagere koeien; ingeteerde lichamen met scherp uitstekende heupbeenderen en een ingevallen ribbenkast. Zij lijden chronisch honger. Dit beeld moet snel verdwijnen.

Het besef dat steeds meer zuivelgebruikers kiezen voor producten – indirect – afkomstig van koeien die goed verzorgd worden en die zichzelf kunnen zijn, groeit. Boeren die verder gaan in de richting van dierenwelzijn laten staldeuren openstaan zodat de koeien zelf een keuze kunnen maken; buiten blijven of bij hoge temperaturen, regenval of sterke wind naar binnen.

“Vrije koeien” , deze aangename verrassing van onlangs bracht mij op de gedachte koeien te schilderen bij welke het aan niets ontbreekt. Een boerderij in Fryslan met Roodbonte Friese koeien. Zoogkoeien die niet voor de melkproductie maar als fokdier worden gehouden. Hun aantal in Nederland reikt niet verder dan 600 dieren, inmiddels een zeldzaam sterk koeienras. Weldoorvoede koeien mogen hier met hun kalveren in grote weiden lopen. Bij dit adres geen klauwziekten; beweging, zon en wind houden de klauwen gezond.


Rammeltijd

RAMMELTIJD

Het is een kille, dampige ochtend. In een natuurweide heeft een vijftal Shetlanders een rustplekje gezocht bij de afbuiging van een droogstaande sloot. Aan de bomen en struiken is te zien dat het voorjaar zich nog moet aandienen. Dan verschijnen er, haast plotseling en geruisloos, in colonne rennende hazen. Ze trekken zich niets aan van de aanwezigheid van de pony’s.

Bronstgedrag, zonder twijfel. Niets meer dan mannelijke dieren die zich opdringen aan de andere sekse om zich te kunnen voortplanten. In tegenstelling tot de bronstperiode van andere bos- en velddieren is die van hazen (rammeltijd geheten ) niet kortstondig. Daags na tweede Kerstdag, de akkers waren bevroren en er stond ijs op de plassen, zag ik al enkele hazen elkaar najagen als ware het de aankondiging van een nieuw seizoen. In augustus was ik eens getuige van nog een dekking. Het gevolg, moerhazen die vier keer per jaar jongen en wat het daarbij extra bijzonder maakt, de vrouwtjes kunnen gelijktijdig drachtig zijn van twee komende worpen in een ongelijk groeistadium. Hazen hebben sowieso geen makkelijk bestaan, de voedsters al helemaal niet.

Als de moerhaas de achtervolging meer dan zat is en ze ziet kans zich schielijk om te draaien en de meest dominante volger (hiërarchie onder rammelaars is snel bepaald) een paar petsen met haar voorpoten (met lange nagels) te geven waarbij plukken wol van de vacht de lucht in vliegen, keert de rust in het veld voor even terug. De hoofdram kruipt zo dicht mogelijk naar de moerhaas toe als zij begint te grazen. De andere rammelaars houden enige afstand. Afhankelijk van haar ligging zoekt de opperrammelaar voorzichtig neuscontact of probeert haar van achteren te besnuffelen. Onderwijl verkleinen de andere mannetjes de afstand tot het tweetal. Net zo lang tot de hoogste in hiërarchie dit bemerkt; er volgt een snelle achtervolging met soms luchtsprongen waarbij de leider zijn oren plat tegen de hals drukt en zijn ogen op onweer zet. Een mimiek die enigszins gelijkenis vertoont met die van een paard dat zich enorm ergert. Verbazingwekkend hoe onbezonnen zo’n actie ten uitvoer wordt gebracht en deze zich meerdere keren herhaalt; de heren maken snelle wendingen vlak voor en achter de pony’s. Een tijdje later wanneer de Shetlanders grazen, tonen de rammelaars wederom geen angst en jakkeren tussen de pony’s. Deze taferelen kunnen wel een dag duren en mogelijk een paar dagen.

Hoe aantrekkelijk uniek de natuur ook kan zijn, het wordt tijd de rammelweide te verlaten. Het is een tijdstip waarop menigeen zich nog eens omdraait in bed.


Bende gai

PAARDENZOT

Bènde gai ok zônne pèrde-zot ? “ Tijdens het stellen van deze retorische vraag brengt de Brabantse boer met zijn vereelte hand de mijne naar de buik van zijn drachtige merrie die uit een emmer met water drinkt. “As ge geluk het, kaande ‘t vulle vuulen (veulen voelen) springen”.

Ik reken mijzelf inderdaad tot het grote gezelschap van paardenliefhebbers die in alle gelederen van de maatschappij te vinden zijn. De een beleeft veel schik aan de Shetlanderruin van zijn of haar kleine meid, de ander – vrijwel verzadigd van alle kicks – vindt zijn Argentijnse polopony’s “verdraaid leuke speeltjes”. Alhoewel de verzorgingskosten nog altijd hoog zijn en zullen blijven, heeft de paardenhouderij iets van zijn elitaire karakter verloren; door onze toenemende welvaart is deze liefhebberij voor meer mensen binnen hun bereik gekomen. Al moet echter gesteld worden dat het aantal ‘stal- en tuinpaarden‘ hierdoor ook is toegenomen. Mensen die geen weidegang kunnen bieden en toch tot de aanschaf van een of meerdere paarden overgaan. Gebrek aan beweging is voor een loopdier dat zich in het wild twintig uur per etmaal verplaatst een kwelling. Een aantal honderdduizenden Nederlanders vermaakt en ontspant zich met paarden; maar hoeveel mensen houden in stilte van paarden? Deze groep is niet te tellen. Stadsmensen die de Hongerwinter op het platteland hebben doorgebracht, bewaren ondanks alle ellende zoete herinneringen aan de kracht, inzet en werklust van boerenpaarden. De zwart-wit filmbeelden van trekpaarden, ingezet bij de evacuatie van getroffenen van de Watersnoodramp, maken indruk op jong en oud. Het is voor mij heel bijzonder geweest om nog met oud-paardensoldaten en twee oud-legerhoefsmeden gesproken te hebben: verhalen over paarden en de tucht binnen het regiment. Een van de hoefsmeden heeft mij onderwezen in het hoefbeslag; er lagen drie generaties tussen ons.

Mijn “paardenzot” zijn vindt niet zijn oorsprong in het op zesjarige leeftijd beginnen met de ponysport. Voor mijn straatvrienden en mijzelf bestond liefde voor paarden uit ze te observeren, hun gedragingen te bestuderen. Vanwege de geringe afleiding in de buurt en omdat straatvoetbal met een plastic bal of een conservenblikje na verloop van tijd gaat vervelen, waren wij een paar keer door het bos naar een monumentale hoeve in Huis ter Heide (Utr.) gelopen. In de hoeve en bijgebouwen waren een manegebedrijf en pensionstal gevestigd. We kwamen er voor de paarden die wij anders bereden door het Zeisterbos zagen lopen en bovendien, we hadden net zoveel oog voor het grote aantal boerenzwaluwen dat de stallen bevolkte. Bij onze laatste bezoek werden we opgewacht door kakkineuze stagiaires en verzorgers, die een stuk ouder waren dan wij. Toen we geen gehoor gaven aan het bevel om te keren, werden we met karwatsen uit elkaar geslagen; twee jongens die bij de vlucht ten val kwamen, werden genadeloos tegen de rug getrapt. Mijn belangstelling voor paarden werd door dit incident er niet minder door.

Op het voetbalveld had ik meer oog voor de kinderen die op hun pony’s langs het veld het bos inliepen dan voor het spel. Het was niet moeilijk voor mij in te schatten of een investering zoals de aanschaf en het onderhoud van een pony te veel gevraagd zou zijn. Ik liep in te grote tweedehands voetbalschoenen met houten noppen, die ik voor twee gulden vijftig had gekocht van het geld dat ik verdiende met oude kranten ophalen. Een afgedragen verbleekte sportbroek en in plaats van een shirt een te dik windjack in de kleuren van de club maakten het nog eens overduidelijk; zeuren om een pony had geen zin en hoe ik me in mijn jeugdjaren ook uitsloofde, de aanschaf van een eigen pony heb ik nooit kunnen verwezenlijken. In de herfstvakantie appels en peren plukken, jarenlang boeren bij het hooien meehelpen en op vrije dagen in de leer bij een hoefsmid om later op de zaterdag zelf paarden te kunnen bekappen, wat ik ook deed , de inkomsten bleven te marginaal.

Door een verhuizing kreeg ik gelegenheid om bij ponyclub ‘Het kleine Ros’ als vrijwilliger mee te helpen bij allerhande werkzaamheden, wat leidde tot een legitieme toegang tot de manege en meer contacten met pony’s. De handen moesten uit de mouwen worden gestoken: afrasteren, hooien, zaagsel halen bij een houthandel, weekenddienst voederen en begeleiden. Bij bostochten en drassige veldtochten op de fiets mee als “begeleider”, buiten adem leeftijdgenoten en jongere kinderen op hun pony’s volgen en met plezier aanschouwen hoe de verschillende rassen zich gedroegen en presteerden.

Jammer genoeg waren er volwassenen binnen de club die mijn geestdrift temperden. In korte tijd was de landelijke sfeer veranderd. Ouders die niet verder kwamen dan de kantine, verworden tot een verkapte kroeg, vorming van klieken en steeds meer hautaine nieuwkomers die vrijwilligers (waar de club voor het bestaan afhankelijk van was|) straal voorbij liepen. Kinderen die verkeerd bezig waren met hun pony sprak ik hier op aan en gaf ik – zover mijn kennis en inzicht reikten – adviezen. Van die kinderen kreeg ik daarna te horen dat ze van hun ouders niet meer met mij mochten praten. “Hij heeft geen verstand van paarden, leest alleen boekjes”. Toen Sint-Nicolaas door de ponyclub werd ingehaald, kreeg ik in het gedrang een klap van een grotemaatpony tegen de zijkant van mijn dijbeen. En dan het vileine lachje van ouderparen en de vraag “sloeg die zo hard”?, terwijl ik misselijk van de pijn ineenkromp en uiteindelijk op de grond kwam te liggen. Met één been trappend, fietste ik naar huis.

Een paar jaren ouder, nam ik voor bijna een jaar de verzorging van twee paarden over. Het ging mij minder om het douceurtje, maar meer om de mogelijkheid met paarden te kunnen omgaan. Ieder dag ‘s morgens om half zeven legde ik op de bromfiets een route van vijf kilometer af over dijken in een open polderland en ‘s avonds dezelfde route. Op een extreem koude winterdag was de badkuip met drinkwater met dik ijs gevuld. De waterpomp was alleen zaterdags aanwezig (risico van diefstal). Met een schop hakte ik een gat zo veel mogelijk in het midden van een sloot om schoon water te krijgen, zakte daarbij door het ijs en stond tot over mijn kruis in het ijskoude water. Nog voor ik de stal had bereikt, was mijn broek stijf bevroren geraakt. In mijn onderbroek ging ik op een paard zitten om te ontdooien. Na enige tijd vulde ik mijn broekspijpen en laarzen met stro op en reed zo naar huis.

De negatieve en vervelende ervaringen, ergernissen en confrontaties met wantoestanden behoren tot de zorgen en moeiten van het leven en zijn voor mij nooit reden geweest mijn interesse in paarden te laten verslappen, het bijltje erbij neer te gooien of een andere liefhebberij te gaan zoeken; dat is voor echte losers.


LEERSCHOOL

lEERSCHOOL

vrijwilliger bij een ponyclub

In mijn jeugdjaren moest je als burger puissant rijk zijn om een paard te kunnen onderhouden. Een Shetlander, zoals het zoontje van de melkboer die had, was voor de meeste schoolkinderen uit mijn dorp een niet te vervullen wens. De mogelijkheid om in contact te komen met paarden was in mijn vroege jeugd daardoor beperkt. De schillenboer zette mij bij zijn wekelijkse ronde door het dorp op zijn Gelderse zwartbles, de vriendelijke boomslepers op de Leusderheide boden gelegenheid om hun trekpaarden te aaien en te zoenen. De meest intense paardenervaringen deed ik evenwel op in mijn pubertijd. Ik ging gericht op zoek naar ze; bezocht keuringen en paardenfokkers, ontdekte dat er grote verschillen in karakter en temperament bestaan tussen de rassen, zelfs binnen eenzelfde ras. Geestelijk met elkaar verkeren, de noodzaak daarvan in de relatie tussen mens en paard begon ik steeds meer in te zien. Het grote fysieke overwicht en het vluchtgedrag van paarden zijn uitsluitend onder controle te houden wanneer mens en paard een vertrouwensrelatie hebben met elkaar. Geen benul hebben van de aard van paarden brengt disharmonie, kwelling en gevaar met zich mee. Gebrek aan ervaring, onwetendheid, domheid en het als een vanzelfsprekendheid uitgaan van de ondergeschiktheid van het paard, brachten mij in situaties die vroegen om gevolgen. Een paar daarvan wil ik wel opbiechten.

Een mevrouw heeft het plan om met haar nerveuze merrie een buitenrit te gaan maken. Ze vraagt aan mij haar paard te longeren (in de weide rondjes laten lopen) opdat deze haar stalmoed kwijtraakt. De merrie – met een zware hengstenhals – heeft geen longeerhalster maar een gewoon halster om (vergemakkelijkt uitbreken) met daaraan een lang touw. Na een partijtje bokken gaat ze er in galop vandoor. Ik blijf vasthouden en glijd over het natte grasland door en in een poging mij zijwaarts schrap te zetten, breekt een van mijn klompen overlangs in twee helften en ik moet loslaten. Met een klomp in de hand loop ik op sokken huiswaarts.

Daar was ik wel voor te porren, met de eigenaar van twee jonge onbeleerde hengsten naar het buitengebied wandelen teneinde die twee vertrouwd te maken met de omgeving en buitengeluiden. Het aannemen van een bit moeten de paarden nog leren en vandaar dat er niet voor een hoofdstel maar een halster wordt gekozen (dus onvoldoende controle). In de polder draait een loonwerker, bezig met het lawaaierige persen van hooi, onverwacht snel naar onze richting. De hengst die ik begeleid schiet in paniek langs me heen en slaat op hol. Ik kom ten val, het touw vasthoudend sleurt het paard me vele meters mee. Eenmaal tot stilstand blijkt mijn knie ontwricht te zijn waardoor ik er nauwelijks op kan staan. De terugreis heeft heel lang – voetje voor voetje – geduurd. Wekenlang met krukken lopen volgde.

In de tijd dat ik zaterdags en in de vakantie bij een hoefsmid werkte, bezochten we met regelmaat de manege waar “het paard van de weduwe” in pension stond. Een van het type dat het leven zelf maakt en het liefst heeft dat een ieder uit zijn energieveld blijft. Door een touw met dichtslippende lus op de grond te leggen en het paard daarin te laten stappen was het mogelijk het achterbeen aan de koot omhoog te trekken. Het slaan met dit been vangt het knechtje met zijn armen en rug op. Ondanks de vredestichtende liefkozingen van de manegehouder haalt de ruin breed zijwaarts uit en treft mijn knieholte (ik had onvoldoende rekening gehouden met zijn angst en reach). Met een salto kom ik plat op mijn rug terecht om vervolgens te zien hoe attent de manegehouder een openstaande boxdeur, waaruit een ijzeren pen steekt, sluit. Met mijn hoofd ben ik rakelings langs deze pen gegaan.
Als vrijwilliger werkend bij een ponyclub zie ik dat het voor twee pony’s bestemde hooi niet evenredig is verdeeld in de laag geplaatste ruif. Bukkend bezig met het herverdelen, krijg ik een klap op mijn achterhoofd die mij voorover doet vallen in de ruif. Gelijktijdig met de stoot voelde ik dat er haren werden uitgetrokken. Die ene pony die ik goed ken vanwege zijn onaangepast gedrag (snel opgefokt) heeft mij dit met zijn mondje geflikt. Ongetwijfeld was de reactie bedoeld voor de pony naast hem maar ik was wel degene die rondliep met een bult op zijn hoofd zo groot als een duivenei en met een snijwond erin.

Als paardenman terugkijkend op mijn leerschool kan ik deze enigszins vergelijken met mijn ervaringen met bijen. Een buurman was net begonnen als imker en had enkele bijenkasten geplaatst nabij een heideveld onder Soestduinen. Op de lagere school had ik een boek gelezen over de gedragingen van bijen; hun wijze van communiceren, de takenverdeling. Hij nodigde mij uit met hem op controlebezoek te gaan. Op de plaats aangekomen, gaf hij me een beschermkap waarvan het gaaswerk voor meer dan de helft los hing. Hijzelf koos voor het intacte exemplaar. Met een after-shave-lucht om hem heen en staande in de aanvliegroute ging hij nogal ruw met een kast om (drie foutjes). Binnen seconden vlogen bijen mijn kap binnen, ik voelde steken in mijn hoofd en gezicht. Trok de kap van mijn hoofd en zette het op een lopen, achtervolgd door een zwerm bijen. Met een zwaar gezwollen hoofd kwam ik thuis en telde veertien steken (was precies mijn leeftijd), de meest pijnlijke in een ooglid en in mijn lippen. En nu, wanneer ik bijenkasten zie staan in een koolzaad- of boekweitveld, stap ik van de fiets af en observeer de bijen langdurig. Geleerd van de onkunde van deze imker, houd ik rekening met de weerbaarheid van deze insecten door ze niet tot verdediging aan te zetten. Aanvoelen, je verplaatsen in de positie van dieren, daarmee verdwijnt menselijke onwetendheid. Zo zie ik dat.


Waar ben je nu mee bezig

WAAR BEN JE NU MEE BEZIG?

Deze vraag heb ik mijzelf meerdere keren, bij het opstaan in het holst van de nacht, gesteld. In het ploegseizoen op mijn motorfiets vertrekken en met de dauw op de ogen en verkleumd tot op het bot arriveren bij een boerderij waar met paarden werd gewerkt. Na uren van meelopen in een te voordelig gebleken motorpak, achter een driespan paarden over een ruige akker met ruggen klei, was ik nog niet ontdooid. Dit afzien werd vaak beloond. Getuige te mogen zijn van een restant van het bijna voltooide verleden, van een bijzonder verbond tussen mens en dier. De mooiste herinneringen waren die aan mistige landschappen, in het bijzonder wanneer er een dikke najaarsmist met een zicht van hooguit dertig meter over het land hing, gecombineerd met een absolute stilte. Bij dit beperkte zicht, als eerste zintuiglijke waarneming het schuivende geluid (bij vochtige lucht draagt geluid verder) van een ploegschaar, die vette kleigrond in stroken snijdt. Dan doemt daar, haast plotseling, het donkere silhouet op van drie ‘beren van paarden’ met gekromde, bezwete halzen. Briesend, om beurten. De lichamen dampen, hun zoete zweetgeur hangt als een sluier om hen heen. Een pril zonnestraaltje weet de mistdeken te priemen en laat de zachte paardenogen glanzen. Met half dichtgeknepen ogen bemerk je dat de schaduwzijden van de paarden nauwelijks contrasteren met de lichte partijen. Het is alsof mistdeeltjes het zonlicht transporteren. Daar bij het drassige gedeelte hoor je hoe het grondwater onder de paardenhoeven wordt weggeperst. Het licht weerkaatst tegen de messing ornamenten op de hamen (jukken om de halzen) en tegen het gepolijste ploegrister. De grond geurt, prikkelt het neusslijmvlies wanneer het ploegijzer hem openscheurt. Bijna onverwacht, alsof hij er niet bijhoort, volgt achter de ploeg de zwijgzame landman; hij moet de tachtig reeds gepasseerd zijn. De ware leeftijd zal de buitenstaander nooit te weten komen, de oudere mens wil tijdloos zijn. Vervagend verdwijnt het viertal in de dichte grijsheid, geluiden verstommen. Dit voor de buitenwereld verborgen schouwspel met zijn mystieke karakter, deze sensatie, het overrompelt je, het blijft je bij.

Eenmaal weer thuis, en ondanks de vermoeidheid, de vaste overtuiging dat het de moeite waard is geweest, de moeite om deze dag als herinnering weer op te slaan. Als extra beloning de drang, waar je niets voor hoeft te doen, om deze herinnering picturaal te willen vastleggen.


Illustrator willen worden

ILLUSTRATOR WILLEN WORDEN

De uitgever overhandigde me een mapje met typescript, een blauwdruk voor het maken van een platenboek over honden. Deze hondenliefhebber was er niet blij mee.

Het accountantskantoor waar ik voor werkte, had deelname aan een cursus geregeld. In Apeldoorn vroeg ik de weg bij Koninklijke Talens, een fabriek voor kunstschildersverven, en arriveerde ruim een halfuur te laat bij een hypermoderne kantoorflat met blauwe ruiten en zitkuilen voor groepsonderricht. In een van de kuilen vergaapte ik me aan twee grote wandplaten die het vroegere landleven verbeelden; reproducties van aquarellen van de Groningse illustrator Cornelis Jetses. De sfeer van de werken pakte me bovenmatig. Mijn belangstelling voor schilderkunst was al op jonge leeftijd latent aanwezig. Deze dag zorgde voor een ommekeer in mijn leven. Ik nam het besluit teken- en schilderlessen te volgen en door zelfstudie mij verder te bekwamen in de schilderkunst en maar zien waartoe dit kan leiden. Vanaf het moment van dit besluit ging ik op zoek naar adressen waar nog met boerenpaarden werd gewerkt. Lukraak dierenartsen, hoefsmeden en hengstenhouders bellen en stamboekorganisaties aanschrijven. Een tip over beelden op televisie van een boer die met een vierspan Gelderse paarden ploegde, was reden om direct de omroeporganisatie te bellen.

Door in contact te treden met bedrijven konden mijn eerste aquarellen van boerenpaarden voor meerdere doeleinden worden gebruikt. Op het verschijnen van een interview in het vakblad ‘De Boerderij’ reageerde een uitgeverij waarmee de basis werd gelegd voor mijn eerste platenboek over werkpaarden. Toen het zover was boden boekenclubs ruimte in hun catalogi met daarin opgenomen een recensie van de Vlaamse Goedele Liekens (schijnt te zijn, een aanprijzing door een bekend persoon helpt) . De meeste boekwinkels kochten het boek in, waarna een herdruk volgde. Zonder het naar buiten te brengen, werkte ik vóór het verschijnen van dit boek al aan een vervolg. Met hoge verwachting bood ik het nieuwe materiaal aan. De uitgeverij zag echter geen toekomst voor een boek over hetzelfde onderwerp, het verrassende was eraf en de kans op een tweede succes zou hierdoor niet zo groot zijn. Toen kwam die blauwdruk voor een hondenboek op tafel. Ik bracht naar voren het wel zonder te kunnen, het op mijn eigen manier te doen. Maar, eerlijk gezegd, mijn gedachten waren er niet bij. De afwijzing voelde als een klap in het gezicht. De wereld van het boek kende ik niet, de uitgeverij van mijn boek had mij benaderd, niet andersom. Wekenlang voerde ik telefoongesprekken met redacteuren van zesenveertig uitgeverijen (heb er een lijstje van bijgehouden). De meeste uitgeverijen hebben niet voldoende knowhow in huis voor het maken van platenboeken. Bij vier uitgeverijen kon ik tenslotte langskomen. De uitgevers van de eerste twee uitgeverijen hadden nooit paardenzweet geroken. Na de bezoeken was het wekenlang wachten op de officiële afwijzing. Met de verwachting alweer als een polderjongen te worden ontvangen, reed ik gespannen naar de derde uitgeverij en dat ging ik voelen onder in mijn rug. De vierkoppige directie wilde een dun boek uitbrengen. Dan zou ik zeker een jaar voor niets hebben gewerkt, tachtig uren in de week. Door mijn verkrampte houding kreeg ik in de statige directiekamer een ischiasaanval en kon enige tijd niet uit de stoel komen. Toen het lukte, was ik zo krom als een hoepel; voelde de blikken van acht ogen op mijn kruin gericht. Met kabouterpasjes, vergezeld van pijnscheuten en de daarbij horende grimassen, met de vingers glijdend langs de lambrisering, kon ik de kamer verlaten. Met een uitgeefdirecteur in mijn kielzog (hij droeg mijn map met aquarellen en teksten), schuifelde ik door de lange gang van de villa, langs kamers met openstaande deuren waar dames hun conversatie onderbraken. In de auto stappen duurde heel lang en was echt niet verantwoord. De schaamte maakte de pijn en teleurstelling enigszins draaglijk.

Mijn werk is door de vierde uitgeverij uitgebracht. Het boek stond in het jaar van uitgifte op de lijst van “De honderd best verkochte Boeken” en werd met tal van herdrukken een bestseller. Door mijn afhankelijkheid had ik ingestemd met een beloningssysteem dat niet gebruikelijk is binnen uitgeverijen, met geringe verdiensten tot gevolg.Van deze ervaring heb ik geleerd dat een eerste succes niet automatisch paden plaveit en ten tweede, ook erudiete mensen, gepokt en gemazeld in hun vak, kunnen de plank behoorlijk misslaan.


VELDWAARNEMING OP SCHIERMONNIKOOG

Groninger paard

Als hele drommen veelal luidruchtige dagjestoeristen zich met spoed naar de aanlegsteiger begeven om de laatste afvaart van de dag te halen, keert de rust op het eiland terug. Parmantig stappende fazanten komen uit de dekking van de duinen te voorschijn en pikken in een weide, te midden van paarden, naar grashalmen, zaadjes en steentjes. In de winter trekken hanen gezamenlijk op, immers, met meer ogen kan de omgeving beter in de gaten worden gehouden. Nu in het voorjaar zijn ze rivaal van elkaar. Elke haan probeert met luidkeels gekakel en vleugelgezwiep (herfstbladeren vliegen soms alle kanten op) zoveel mogelijk hennen aan te trekken. Dit verbond is altijd van korte duur. Al in de nesteltijd scheiden de hennen zich van de hanen af, die gewoonlijk dominant zijn en aanspraak op alle voedsel maken. Bovendien staan hennen er wat de zorg en bescherming van hun kuikens betreft alleen voor.

Paarden die dicht bij de natuur staan maken gebruik van de alertheid van fazanten daar deze loopvogels op iedere dreiging reageren. Uiteraard zijn er ook rassen die waakzaamheid in een rustieke omgeving overdreven achten.

 

 


TOT LERING ENDE VERMAAK

Inleiding:

De reden voor de aankoop was een aanbieding in een catalogus van paardenartikelen: ‘Speelbal geeft afleiding en meer’ . Daar zou wel eens een kern van waarheid in kunnen zitten. Er zijn meer zaken die in een leeg paardenbestaan als prikkeltherapie werken en lichaam en geest activeren . Hierdoor neemt de kans op stress af en de activiteit van afweercellen toe, het lichaam bouwt meer weerstand tegen ziekten op. Bovendien kan de speelbal gebruikt worden als ‘bijtring’ bij het wisselen van tanden (vanaf 2½ jaar).

1 De paardenhouder legt de speelbal in het weiland en wacht gespannen de reacties af.

De onversaagde vos gaat er met een slofferig loopje direct op af.

Op een halve meter afstand van het onbekende schrikken van zijn overmoed.

In galop erlangs en als waarschuwing laten zien welke fenomenale schoptechniek hij in huis heeft (in paardenkringen spreekt men niet van schoppen maar slaan).

Zijn reactie werkt aanstekelijk. De schimmel, nooit de stoutmoedigste geweest, blijft zich op enige afstand inlopen. Hij laat zich niet verrassen, is behoedzamer, weliswaar geen leiderstype maar in wilde staat wel een paard met meer overlevingskans. Van nature argwanend zijn, is geen verkeerde eigenschap voor een vluchtdier. Na een aantal minuten maakt hij wijde cirkels om de bal, danst daarbij met een onnatuurlijke stekerige gang, een opgeheven hoofd en staart en een stram gehouden rug. Als apotheose, vanuit de vergrote neusgaten, met veel kabaal de uitstoot van alle nog niet verbruikte lucht in één keer.

2 Door de bal op de grond te drukken en samen er in te bijten, ontsnapt lucht via een gat; na loslaten krijgt de bal zijn oorspronkelijke vorm terug. Het geluid daarbij geeft ze de kick van iets aan het mollen te zijn, het bijten wordt nog venijniger. Bijten in het handvat is voor de hengsten hetzelfde als bijten in de vingers van de baas maar nu mag dat onbeperkt hard. Zich in de bal vastbijten, trekken, wegduwen, naast elkaar weg stappen en als een terriër ermee schudden , het is een worstelaars training waarmee ze spelenderwijs hun halsspieren ontwikkelen. Verliest de vos grip op de bal, dan heeft hij genoeg fantasie om variatie in het spel te brengen; nieuwsgierig richt hij zijn ogen en oren op iets dat er niet is en hoopt dat de schimmel wordt afgeleid en loslaat. Moet hij toch loslaten, dan grijpt hij zich vast in de manenkam van zijn speelmakker of probeert, wanneer deze zich van hem wegdraait, met zijn tanden een winkelhaak in diens bilpartij te brengen. Voelt de schimmel dat hij moet loslaten, dan laat hij plotseling los om meteen de vos in zijn snuit te bijten waardoor de bal op de grond stuitert. Deze streek heeft voor mij iets menselijks. Sjonnie, mijn vroegere buurjongen met wie ik regelmatig ‘Ivanho’ speelde (zwaardvechten met halve bezemstelen), probeerde bij kramp in zijn pols het spel voortijdig te beëindigen door op mijn fikken te slaan, waardoor ik de stok vanzelf liet vallen. Zo’n onhebbelijkheid zou je toch niet gauw bij paarden verwachten?

3 De rivaliteit en strijdlust tussen de jonge hengsten concentreert zich voor een deel op de bal en het bijtgedrag vermindert door deze afleiding. Dit was de gedachte van de eigenaar toen hij de bal aanschafte. Wat hij van tevoren niet heeft kunnen bedenken, is dat de speelbal juist aanleiding kan geven voor wat voorkomen of verminderd had moeten worden. Geeft een van de paarden een lel tegen de bal waardoor die tegen de benen van het andere paard tikt, dan volgt een uit ergernis (menselijke interpretatie) voortkomende afstraffing en omdat de dader dit niet over zijn kant laat gaan, wordt er gebakkeleid. Geen paardenhouder die daar iets aan verandert. Matten zit gewoon in de genen van hengsten en bijten is daarbij razend populair. Net als bij voedsel, een dagelijkse portie knokken – uit gewoonte en drang – is aan een minimumbehoefte gebonden.

Ze zijn tot elkaar veroordeeld en dienen het zelf uit te zoeken. En anders krijgen ze ieder een eigen weitje.


Boerderijkatten

BOERDERIJKATTEN

De opslag van veldgewassen, hooi en stro trekt muizen en ratten aan. In de winter is het aantal nog groter; op droge plaatsen met voedselaanbod gedijen ze het best. Ratten schaffen zich knagend toegang tot schuren en stallen door gaten in houten deuren te maken. Zowel ratten als muizen vreten bieten en aardappelen aan, slepen graan overal naar toe, verpulveren strobalen van binnenuit en knagen aan elektrische bedradingen en isolatiemateriaal. Om nog een geval van schade te geven, een rat zag kans in een paar nachten tijd mijn laarzen in de schuur tot sandalen te maken.
Veel boerderijen bieden onderdak aan katten; trouwe medewerkers die vrijwel altijd in functie zijn. Katten inzetten om het aantal muizen en ratten in toom te houden, is het meest diervriendelijk. Vanzelfsprekend moeten zij dagelijks kattenvoer aangeboden krijgen, jaarlijks worden ingeënt en behandeld tegen vlooien. Bovendien dient de eigenaar er voor te zorgen dat alles in het werk wordt gesteld om vogels tegen hen te beschermen. Je hoeft katten echt geen passie voor de muizenjacht bij te brengen; er zijn verhalen over boerderijkatten bekend die met scharrelkippen van stok gaan nadat ze een nacht lang in het hok op de loer hebben gelegen om muizen die op het voer afkomen te verrassen. Een andere mogelijkheid om knaagschade te beperken is het bieden van nestelgelegenheid aan uilen, maar weet dat boerenzwaluwen niet zo snel meer in die stallen en schuren zullen broeden. Katten zijn opportunisten pur sang en weten situaties naar hun hand te zetten. Sommige gedragen zich als pruimers en bezoeken, zonder enige hongerprikkel, meerdere spijsadressen. Zo eet een dikke rode kater bij mij dagelijks de bak met brokjes leeg die bedoeld zijn voor een paar broodmagere half verwilderde katten uit de buurt. Een ander aanlopertje kwam wekenlang dagelijks bij mij langs, struinend door droge sloten en dan weer slapend in de hooischuur. Hij was vertrouwd met paarden. Tot mijn schrik zag ik op een dag hoe hij de paardenweide inliep door het hoge uitgeschoten gras terwijl twee paarden met elkaar aan het wedijveren waren. Hij liep in de baan van een der galopperende paarden en in plaats dat hij zich uit de voeten maakte, drukte hij zich tegen de grond. Hij had alle geluk van de wereld, de schimmel maakte vlak voor hem een grote luchtsprong en redde daarmee het leven van de kater. Hij was verre van schuw waardoor ik hem naar een dierenarts kon brengen voor castratie. De eerste twee dagen na de operatie hield ik hem binnen; na zijn vrijlating zag ik de kater niet meer. Tot ik hem in die week achter het raam van een stalhouderij zag zitten. Hij had straf gekregen en moest een tijdje binnenblijven omdat hij een paar dagen ‘s avonds niet was thuisgekomen.


PLATTELANDSVROUWEN

Het accountantskantoor waar ik werkzaam voor was deed o.a. onteigeningszaken voor een aantal gemeenten. Het betrof veelal agrariërs die landerijen of zelfs hun boerderij kwijtraakten voor de aanleg van een weg, een sportveldencomplex of de uitbreiding van een nieuwbouwwijk. In alle gevallen van algehele opkoop verhuisden de boeren naar een grotere boerderij. Het lukte mijn werkgever deze boeren als cliënt te werven. Het opstellen van jaarrekeningen en het onderhouden van contacten ging steeds meer tot mijn takenpakket behoren. Bij mijn bezoeken aan de gezinsbedrijven kreeg ik een voor mij tot dan toe onbekend en nogal verrassend beeld van de inbreng van vrouwen op deze bedrijven. In volkomen harmonie en dienstbaar aan elkaar bouwden man en vrouw als een vanzelfsprekendheid aan hun bestaan. Vrouwen die meehielpen bij het plaatsen van afrasteringen, verkampen (verweiden) van koeien, melken, soms kazen, voederen van het melk- en jongvee, varkens en kippen, mest laden en uitrijden, hooien, moestuin bijhouden, runnen van de huishouding en – alle emancipatie ten spijt- opvoeden van de kinderen. Ik heb ze gekend de boerenbedrijven waar geen kalf ter wereld kwam zonder de trekkrachthulp van de boerin, en dan die weduwe die moederziel alleen ‘s nachts de wacht hield bij een biggende zeug en onderwijl sokken stopte.

Voor mijn vertrek, vaste prik, met de boerin de voorraadkelder in om de voorraad weckflessen (groente en fruit) en Keulse potten (groenten in zout) te bekijken. De verhalen over de enorme hoeveelheid werk in de moestuin en daarna het wecken en inmaken. Als laatste, tijdens de stalperiode, samen met de boer nog even de koestal in om zijn trots , de koeien te bekijken. In een paar stallen hingen bordjes met de namen van de koeien; zij mochten oud worden. Ik herinner mij nog heel goed dat bij mijn bezoeken aan twee kinderloze echtparen, de vrouwen mij telkens een dikke reep chocolade in mijn hand stopten waarbij hun zachte ogen quasi geïnteresseerd naar een andere richting keken. En dan te weten dat het ze niet lukte mij te tutoyeren, een broekje in colbert.

In tegenstelling tot de handels- en productiebedrijven die ik bezocht, voelde ik mij bij deze mensen, die zo dicht bij de natuur stonden, direct op mijn gemak.

Het platteland is veranderd; maar goed ook zal een aantal mensen zeggen. Hoe het op het moderne boerenbedrijf echt reilt en zeilt, daar heb ik geen weet van. Ik lees hierover weleens berichten in de kranten.


Stien

Stien met haar Groninger melkpaard

STIEN

Iedere dag om vier uur stond ze op, zeven dagen in de week, jaar in jaar uit. Een groot deel van het jaar elke ochtend en middag met paard en wagen vertrekken naar een open polder waar koeien haar loeiend onthaalden. Bij dichte mist, koude, hevige regenval, onweer of windkracht twaalf ( op de dijk werden de lege melkbussen van de wagen geblazen ) . Geen doorloop-melkwagen, die beschutting biedt, maar handmelken onder de blote hemel. Ook geen water- en winddichte kleding zoals we nu kennen, maar een jas die almaar zwaarder van de regen om haar schouders hing. Als de reservejas overdag werd gebruikt en eveneens nat regende, werd de minst natte bij het middagmelken weer aangetrokken.

Op twaalfjarige leeftijd leerde Stien met de hand melken. Dat heeft ze gedaan tot haar vijfenvijftigste jaar. Vanaf deze leeftijd hebben reumatische pijnen haar belet het zware werk voort te zetten. Op de boerderij en in het veld is toen begonnen met machinaal melken. Namen melken en schoonmaken van het melkgerei al vier uur per dag in beslag, de rest van de dag was nodig voor het onderhoud en schoonmaken van de boerderij, verzorgen van het vee en de huishouding. Een paar keer in de week had zij de handen vol aan het karnen en de boterbereiding, bestaande uit het afromen van de melk en meerdere keren kneden van de boter na het zouten en spoelen. Volgens haar afnemers was er geen zuivelfabriek wier boter in smaak en kwaliteit kon tippen aan die van Stien. Het kazen is enige tijd uitgeprobeerd maar wilde niet echt van de grond komen. De gewenste kwaliteit kon op deze veengrond niet bereikt worden. Om er maar voor te zorgen dat haar hulpbehoevende moeder en zuster op de boerderij konden blijven wonen, nam zij ook die taak op zich. Nooit langer dan de duur van het melken, kon zij van huis. Voor Stien waren er geen baaldagen en exotische vakanties.

Zij was de vrouw die mij inside-information gaf, mij inwijdde in het klassieke boerenleven en vertrouwd maakte met begrippen als ‘strippen’ (met twee vingers melken) en ‘ met de volle hand melken ‘ . Veel schuim op de melk bij het handmelken, dan had je de ‘ goede slag ‘ te pakken. Begrippen die al geruime tijd tot het verleden behoren.

Ze vertelde angsten te hebben uitgestaan toen haar broer met het nieuwe melkpaard, dat volgens de handelaar zo’n ervaren koetspaard was, voor haar ogen bijna verongelukte op de dijk. Dankzij het ingrijpen van de buurman/boer liep het goed af. Het paard was niet vertrouwd met het geluid van rammelende lege melkbussen op de wagen en sloeg op hol.

De tragedies in haar leven die elkaar snel opvolgden: het overlijden van haar broer, haar gezondheid die snel achteruit ging, de landerijen die in andere handen kwamen, het op een middag afscheid nemen van alle koeien. Lakenveldse koeien die zij liefhad en die op deze boerderij gemiddeld twaalf jaar werden; een paar koeien bleven er zelfs tot hun twintigste. 

Kristina, een vrouw zo dienstbaar en vol van liefde, hoeveel meer mag je van een mens verwachten?


Zielenadel

ZIELENADEL

Geen idee hoe oud ik precies moet zijn geweest, het was wel in een jaar van de lagere school. Samen met mijn teckel maakte ik regelmatig lange boswandelingen richting De Leusderheide. Tijdens zo’n wandeling komen paarden in volle galop op ons af; op hun ruggen besnorde lieden gekleed als bedoeïenen. De paarden herken ik van plaatjes: Arabische Volbloedpaarden, de meeste zijn schimmel. Ze hebben opengesperde neusgaten, verschrikte ogen met zichtbaar wit en zweetschuim op hun lichamen. De voorste, ruwe ruiter schreeuwt iets in een taal die ik niet versta. Vlak voor ons slaan de paarden een smal bospad in en de ruiters verdwijnen met wapperende gewaden uit het zicht. Een angstwekkende situatie en een beeld dat mededogen met de paarden opriep; dit voelde niet aan als een normale manier van paardrijden. Later vernam ik in het dorp dat meer mensen de groep hadden gezien; het zouden buitenlandse zakenlieden zijn geweest op geleende paarden (van een stoeterij). Een bizarre, sinistere ontmoeting met mensen uit een andere wereld vormde mijn eerste kennismaking met het Arabische Volbloed.

Het is een hemelschoon ras met de neiging de nerveuze zichzelf te spelen. In driften en emoties onderscheiden ze zich van andere rassen. Door fel te zwiepen met hun staart reageren ze overdreven op een treiterende vlieg of een kriebelend stroompje regenwater dat zich via de rug een weg baant naar beneden. Zie hoe zo’n volbloedje poogt af te rekenen met een grote, groene sprinkhaan die tegen een achterbeen omhoog kruipt; een stamp zo venijnig tegen de grond gevolgd door een aantal nastampen, waarna dat insect van geluk mag spreken als hij zijn stupiditeit heeft overleefd. Lompheid zoals boven op een slapend veulen van een ander willen gaan staan omdat het in de weg ligt of het pad blokkeert, komt echter bij dit ras niet snel voor. Wanneer klassieke warmbloedpaarden schrikken van een uit de dekking opvliegende fazant of een uit een sloot opstijgende snaterende eend knikken ze even door de voorknieën of doen een pasje opzij. Bij een Arabier gaat het met meer overgave; als een speelse hond gooien ze zich met gespreide voorbenen plat waarbij de onderborst bijna de grond raakt. Met gekromde hals en een opgestoken staart als uiting van een verhoogd zelfgevoel en achterbenen, meer wijdbeens geplaatst dan gewoonlijk banjert een Arabische Volbloed door een drassige weide met een blik in de ogen alsof het zich bewust is van de noodzaak de vaart erin te houden. Bevindt men zich in een groep Arabieren en er ontstaat heibel, dan doen de paarden er alles aan om de mens niet ondersteboven te lopen. Arabieren met stalmoed bokken en slaan gelijk andere rassen, maar houden in de meeste gevallen rekening met hun reach, zodat de mens geen gevaar loopt geslagen te worden. In een weiland met elkaar uitdagende en krachtmetende veulens voelt men zich niet snel bedreigd. De kans dat een hengstveulen de macho uithangt en een machtsstrijd met de mens aangaat, is heel klein. Er zitten fijnbesnaarde types bij, één grote mond en ze zijn voor de rest van de dag van streek. Minder gevoelige pakken de schuldige mens na zo’n brutaliteit terug door hem te negeren. Een ras dat zich een savoir-vivre heeft weten eigen te maken, begaafd met charme, intelligentie en goedmoedigheid enerzijds en temperament , doorzettingsvermogen en taaiheid anderzijds. Een paard dat zijn voet op een afgebroken tak zet zodat hij de bladknoppen er makkelijk vanaf kan knabbelen, naar zijn baas draaft en een achterbeen opzij tilt als een daas (steekvlieg) bloed zuigt uit zijn balzak (preventief met vaseline insmeren) waardoor de plaaggeest gemept kan worden, precies weet dat de spanning van het schrikdraad eraf is als zijn baas in de weide loopt waardoor hij verder onder het draad kan reiken om te grazen, toont intelligentie. Als er een bepaalde prestatie of verrichting wordt gevraagd, hebben Arabische Volbloeds geen peptalk nodig, ze willen zelf al.

Een bijzonder uiterlijk kenmerk vormen de grote neusgaten in de neusvleugels; na enige lichamelijke inspanning worden deze nog meer open getrokken waarbij zijdelings zonlicht het neustussenschot van binnenuit transparant rood doet kleuren.

In veel paarden- en ponyrassen is Arabisch bloed te vinden, al kan dat wel een stukje teruggaan in de tijd. Zonder het Arabische Volbloedpaard had de mens sowieso minder rassen gekend (denk aan de Engelse Volbloed en de Anglo-Arabier). Kruisen met Arabieren betekent in de meeste gevallen een verbetering van een ras. Sportpony’s hebben vaak een scheut Arabisch bloed om de vechtlust te vergroten en de galop te verbeteren. Er moet wel gezegd worden dat de hardheid van deze pony’s minder groot is dan die van de oorspronkelijke (klassieke) rassen. Ze zijn door hun fijnere vacht minder gehard tegen alle weersgesteldheden. In uiterlijk wijken Arabische Volbloeden enigszins af van het ideaalbeeld dat wij hebben van het moderne sportpaardtype. Hun talenten liggen op een heel ander terrein; zij zijn de galoppeurs, de paarden die de endurance beheersen en daarin vrijwel onoverwinnelijk zijn. Hun kwaliteiten als snelle langeafstandloper zijn: een winning spirit, doorgaan als andere paarden het opgeven, een voortreffelijke galop, een hoger hemoglobinegehalte bezitten waardoor een sneller transport van zuurstof door het bloed plaatsvindt, een andere spierweefselstructuur en keiharde benen. Maar afgezien hiervan, als het alleen om prestaties gaat, blijft paardrijden als ontspanning niet lang leuk. Een Arabisch Volbloed is meer dan een prestatiepaard; boven alles is hij een vriend door zijn betrouwbaarheid en loyaliteit naar de mens. Noem mij de naam van een ander ras waarbij het paard na een val van amazone of ruiter blijft stilstaan (onder een normale omstandigheid).


Speenoud gewordenSpeenoud geworden 2

SPEENOUD GEWORDEN

Tegen de tijd dat de kunst van het gaan liggen en gaan staan voor hem routine is geworden, wordt op een broeierige dag de vijf maanden oude voshengst uit de weide gehaald en op stal gezet. Zijn moeder en een andere merrie met haar veulen vergezellen hem daarbij. Dat gebeurde wel vaker, bij dreigend onweer gaan alle paarden naar binnen. Anders is het nu dat hij en het andere veulen in één box achterblijven en hun moeders onder weemoedig mompelhinniken en daarna luidkeels protesthinniken terug naar de weide gaan. Het spenen is begonnen; hardvochtig en onverbiddelijk is de mens, noodzakelijk is zijn daad (geleidelijk spenen heeft mijn persoonlijke voorkeur). Opsluiting samen met het veulen dat zich in de weide tegenover leeftijdgenoten zo weinig heldhaftig toonde en voortdurend bij zijn moeder bescherming zocht. De merrie die steevast het andere veulen met haar ogen en oren dan maar weg dreigde. Het krachtvoer smaakt niet meer, het meeste wordt trouwens vermorst door het voortdurend met open mond hinniken.

                                                                                                                                                                                                                           Na twee dagen spenen volgt een lange reis naar een vreemde omgeving.

Speenoud geworden 3Eindelijk gelegenheid om de benen te strekken. Iedere middag omstreeks vijf uur stak de haas de veldweg over om zich te voeden met klaver, kruiden en wilde grassoorten, een vegetatie die sterk verschilt van de monotone raaigrasvelden in de omgeving. Na deze overrompeling is hij nooit meer teruggekeerd.

Speenoud geworden 4

Een paar weken zijn nodig om de shock van het spenen te verwerken. Ze klampen zich aan elkaar vast en apen elkaar na bij het mesten, urineren, rollen, geeuwen, uitschudden of uitschachten. Door het speentrauma verkeert de schimmel in geestelijke chaos; hij is verward geraakt, bespeelt de koker van de vos hoorbaar als ware het de uier van zijn moeder. De immer initiatief nemende vos, die minder met zijn gevoelens overhoop leek te liggen, moet evenwel in een identiteitscrisis verkeren daar hij met het wegtrekken van een achterbeen de moederrol bereidwillig vervult. Even later lijkt hij zijn geslacht te beseffen en raakt geïrriteerd wanneer de schimmel hem voor de tweede keer deze rol probeert op te dringen.Moet gezegd worden, ook bij oudere hengsten blijft een koker of een uitgeschachte roede een mikpunt van belangstelling. Het wil wel voorkomen dat een hengst met getuite lippen de roede van een weidegenoot probeert te pakken omdat het nu eenmaal in de genen van hengsten zit om overal de tanden in te zetten.


Inscharen

INSCHAREN

In veel boerendorpen was het vroeger een algemeen beeld; een getuierde (gepaalde) pony of geit langs een sloot, op een grasstrook langs een boerderij, in een onbespoten boomgaard, onderaan een winterdijk of tussen populieren op een stukje niemandsland. En wanneer de cirkel voldoende kaal was gegeten, verkaste de pony of geit naar een stukje verderop. Angst voor hoefbevangenheid heeft bij deze vorm van beweiding nogal eens een rol gespeeld. Wat hierbij niet in ogenschouw werd genomen, is de behoefte van een loopdier aan veel beweging.

Hoefbevangenheid is een aandoening bij het paard waarbij een ontstekingsproces in de hoeven ontstaat door opname van een teveel aan suikers en eiwitten (er zijn echter meerdere oorzaken). Paarden en pony’s laten grazen in een koeienweide is daarom niet verstandig; het vergroot de kans op hoefbevangenheid. Om tot een zo groot mogelijke melkproductie te komen, grazen koeien namelijk in weiden met een een eiwitrijk grassoort (Engels raaigras). Bij gebruik van kunstmest wordt bovendien stikstof omgezet in eiwitten.

Merries in de lactatieperiode en paarden op leeftijd hebben een iets grotere behoefte aan eiwitten, maar zeker de sobere paarden- en ponyrassen en paarden die weinig in training zijn, kunnen beter op schraalland worden gehouden. Kiezen voor een kruidengrassoort met een laag gehalte aan suikers en eiwitten, geen of weinig kunstmest gebruiken en de bodem verrijken met organische mest (zoals stalmest).

Wees bij schraallanden altijd extra alert op de aanwezigheid van het Sint Jacobskruiskruid, zowel op zand- als kleigronden. Het is giftig (op termijn dodelijk) voor mensen, paarden en vee; zeker bij hooiland dient dit kruid met zijn gele bloemen voorafgaand aan de oogst handmatig (met handschoenen) verwijderd te zijn.

In Brabant en op de Zuid-Hollandse eilanden zag ik het met een kleine regelmaat; trekpaarden bij koeien ingeschaard. De ene keer tussen melkkoeien, de andere keer deelden de paarden de weide met jongvee nadat het land was gebloot. Direct na het afgrazen door het melkvee werden plukken gras, distels, zuring en boterbloemen gemaaid. En hoe Fries kon Friesland zijn, in een open weidelandschap trof ik meerdere keren Friese paarden aan, grazend tussen het nu zeldzaam geworden zwartbonte Fries-Hollandse melkvee.

Hoewel het in vroegere tijden dan geen uitzondering was, in de regel zijn de meeste veehouders van nu, om een andere reden dan het risico van hoefbevangenheid, er niet meer van gecharmeerd om paarden en pony’s in te scharen bij koeien. Koeien en zelfs stieren hebben ontzag voor paarden; deze hebben de absolute heerschappij in de weide, ongeacht hun leeftijd.

Met de moedermelk nog aan zijn snuit geeft een veulen als tijdverdrijf een likbeurt aan een liggende pink en zal daarbij met zijn hagelwitte melktandjes proberen de gevoeligheid van de oren van de pink uit te testen. Wanneer hij het succes ervaart van zijn overwicht zal hij koeien herhaaldelijk lastig vallen en opjagen, rustende herkauwende koeien laten opstaan. Ongetwijfeld goed voor lijf en leden, maar de melkproductie neemt af. Jongvee laat zich eveneens intimideren en kan in paniek zijn kop verliezen.

Met stomme verbazing was ik eens getuige van de moed van een warmbloedveulen. Op de uiterwaard waar ik dagelijks mijn honden uitliet, zag ik hoe het hengstje zich bewegingsloos en loerend verschanste achter een haag met dichte meidoornstruiken die vaak als dekking was gebruikt. Met enige regelmaat nam ik hierin een ransuil waar, zich lang makend en mij bespiedend, waar wekenlang twee onderbroeken uitdagend in de takken hebben gehangen en te zien was hoe de wind hier vorm in blies en toonde hoe een kramsvogel zijn paarse meidoornbes-ontlasting heel precies in de herenslip had gemikt, de plek waar de compromitterende ontmoeting met het altijd vriendelijke Amrobank-meisje samen met haar vriend plaatsvond, bij deze groep boomstruiken te midden van het vele closetpapier van een overnachtende groep zeilers, zag ik de overrompelende aanval van het veulen op een veel grotere vaars (koe, éénmaal gekalfd), die volkomen verrast hals over kop vluchtte en daarmee aanleiding gaf tot een lange achtervolging.

Dat paarden niet altijd ongeschonden uit een pesterijtje komen, dat ervoer de moeder van dit warmbloedveulen. Ik trof haar aan met een hevig bebloede borst, een wond zo diep dat er over de oorzaak geen misverstand kon zijn. Meerdere keren had ik gezien hoe zij probeerde een vaars aan de andere kant van het prikkeldraad ( is niet meer van deze tijd) in haar hoornige kop te bijten. Heel duidelijk heeft een van deze vaarzen als reactie hierop naar haar gestoten met dit als gevolg. Een dierenarts heeft de wond moeten hechten.


Koeienman

KOEIENMAN

De voetballerij bracht mij naar dorpen waar mijn elftal tegen boerenjongens speelde op velden die lagen tussen weilanden met koeien. Het viel mij op dat het land de geur van koeien overneemt. Ik ontdekte dat er hiërarchie onder koeien bestaat en dat het geloei tegen melkenstijd toeneemt. Al waren het tot nu toe mijn enige beelden, koeien fascineerden en intrigeerden mij. De verhuizing naar een buurtschap waar uitsluitend veehouders met hun gezinnen woonden, bracht mij niet alleen in een andere wereld maar ook dichter bij het vee. Het was al gauw bij de buren bekend dat ik om middernacht stopte met schilderen. Heel wat keren onderbrak ik ‘s avonds na een belletje mijn werk, kroop in een overall en stond, lag of knielde even later met de veehouder achter een kalvende koe. Deze herhaalde gebeurtenissen brachten mij ertoe op een landbouwschool een avondcursus veeverloskunde te volgen.

Bij mijn uiterwaardwandelingen hielp ik een stel pinken (ongeveer 1 jaar oud) dagelijks aan water, omdat de mechanische waterpomp veel te stroef werkte voor de jonge dieren. Het met de hand aandrukken gebeurt in gebukte houding en daar voel ik ineens met een beuk een enorm gewicht op mijn rug komen. Ik kon met moeite mijn evenwicht houden en mij bevrijden van die tochtige pink. Een beetje beschamende vertoning; ongetwijfeld heeft iemand dit tafereel vanaf de dijk mogen gadeslaan.

En dan was er nog een ander avontuur nabij dit weiland, een voor mijn gevoel sinistere belevenis. Bij een wandeling in het donker over het met meidoornstruiken afgezette, slingerende pad rijdt een auto met gedoofde lampen mij tegemoet. Dan hoor ik ineens hard remmen waarbij basaltsteenslag wegspat, gevolgd door met veel gas achteruitrijden. Enkele dagen later maak in de avond dezelfde wandeling. Het is in een week met hoge zomerse temperaturen. Dichtbij de plek waar die autobestuurder zo vreemd reageerde, hangt een ondraaglijke stank. De altijd aanwezige geur van mest en urine van koeien die bij regenbuien en storm beschutting zoeken in de droge sloot lijkt verdwenen te zijn. Thuisgekomen besluit ik de politie te bellen om het voorval en de locatie door te geven. Ik vond het toch een beetje thuishoren in een Tatort-scenario. De volgende ochtend vroeg kijk even vreemd op als twee agenten mij komen ophalen. Bij het instappen achterin realiseer ik me dat in dit buurtschap het geven van uitleg over het vermeende bureauverhoor op prijs wordt gesteld. De stank van de avond is nu aanzienlijk minder en na enig zoekwerk dient de verklaring zich aan. Een van agenten vindt in het struweel een verlaten eendennest met een legsel van zeker tien rotte eieren. Bij de ontdekking voel ik me heel klein worden.

Mijn inmiddels opgebouwde ervaring in de omgang met koeien kon ik op een nacht benutten. Ik schrok wakker van een klap en liep in mijn pyjama naar buiten, waar ik het doorslippen van een auto hoorde dat spoedig stopte, gevolgd door voetstappen van iemand die zich snel uit de voeten maakte. Door de extreem dichte mist kon ik hem niet zien. De persoon was in een bocht rechtdoor gereden, dwars door een landhek en in het weiland naast mijn woning terechtgekomen. Tot mijn schrik zag ik de vijf grote stieren op de weg lopen, een verbindingsweg die ook ‘s nachts veel gebruikt wordt. Met een bezem zag ik kans de dieren terug te drijven naar een hoek van het weiland, waarna ik de veehouder kon waarschuwen. Later heeft de verzekeringsmaatschappij mij voor deze actie beloond. Het gaf mij het gevoel nu een echte koeienman te zijn.


Stierengedrag

Alerte blaarkopstier

STIERENGEDRAG

In het voorjaar spring ik de buren bij wanneer hun koeien vanuit de stal over de dijkweg naar de uiterwaard gedreven worden. De koeien verkeren in een kortstondige stresstoestand. Ze ruiken de zoete adem van de lente en weten dat ze weer kunnen grazen. Eenmaal op de uiterwaard drukken ze elkaar met hun hoornige koppen weg, jagen elkaar na, grazen schrokkerig en loeien onophoudelijk. Een vreemde onervaren hond die zich nu te midden van deze koeien – in al hun uitgelatenheid – begeeft, loopt het risico tegen de grond gedrukt te worden waarbij de koe door de voorbenen zakt om meer kracht te kunnen zetten. De meegekomen jonge weidestier, herkenbaar aan zijn vierkant hoofd en gestopt lichaam, wordt onder handen genomen. Een beetje timide staat hij erbij; een paar tochtige (bronstige) koeien geven hem geen rust en bespringen hem herhaaldelijk van voren en van achter. Hij vermant zich en gaat aan de slag. Na de tweede dekking valt zijn oog op mij. Op zwaaiende armen reageert hij niet en daardoor neem ik zijn lichaamstaal serieus: hij heeft het op mij gemunt. Ik schat direct in dat de overkant van de sloot niet met droge voeten gehaald wordt maar doordat ik bij de afzet van de sprong uitglijd in de natte klei beland ik in het midden van de sloot.

Ik heb meer ervaringen met stieren en verbaas me er telkens over dat mensen de waarschuwing op het bordje “Pas op gevaarlijke stier” niet ernstig nemen en klakkeloos het weiland inlopen.

In de tijd dat hooi nog in kleine balen werd geperst, liep een zware volwassen stier, achter een ondeugdelijke afzetting, een hele poos met mij op. Telkenmale als ik naar de afzetting liep om een hooibaal op te steken, deed hij een schijnaanval, met de kop omlaag, tot vlak voor het draadje; begon te loeien, te snuiven en met zijn klauwen over de droge kleigrond te schrapen en wel zo hard dat hij in hoog opdwarrelende stofwolken stond.

Stieren zijn betrouwbaar, je weet immers vooraf hoe ze kunnen reageren.


MelkbussenMelkbussen 2Melkbussen 3

MELKBUSSEN

IJzeren melkbussen wegen ongeveer 10 kg, de aluminium bussen zijn aanmerkelijk lichter, naar ik inschat ruim 1 kg. Wanneer ze grotendeels gevuld worden, komt er al gauw 30 kg bij. Maakten melkveehouders in de regio gebruik van een melkkoeler dan werd er 1x daags gereden, zonder koeler werden de melkbussen ‘s morgens en ‘s avonds opgehaald met uitzondering van de zondagen en de wintermaanden.

Toen ik op vijftienjarige leeftijd op zoek ging naar een vakantiebaantje werd ik door de melkfabriek afgewezen omdat ik “te schraal “zou zijn. Uit frustratie over die belediging ben ik juist veel melkbussen gaan schilderen; ik heb er ook een paar in mijn tuin gezet met bloemen erin.

Melkbussen 4


Vulpes vulpes

VULPES VULPES (Europese vos)

Even afwachten of de Shetlanderhengst zijn tred zal verhaasten; de jonge vos neemt toch maar het zekere voor het onzekere en neemt de kuierlatten. Behoedzaamheid is een ingeboren aard van de vos. Zich in het begin laag makend, sluipt hij door droge sloten en greppels, tussen landbouwgewassen weg om op afstand, verscholen in het struweel, het vermeende gevaar te kunnen observeren. Vossen hebben een territoriuminstinct; daarom zijn het dezelfde vossen die zich in de buurt van boerderijen ophouden op zoek naar muizen en ratten, daarnaast staan ook bramen, bosbessen, wormen, aas, fruit, ziek/verzwakt wild en insecten (vooral kevers) op hun menu. Wanneer een vos wegvalt, wordt zijn plaats in een revier meestal ingenomen door een dolende jonge vos. De dichtheid van een populatie in een leefgebied wordt bepaald door het voedselaanbod. De vos is een schuw, bedachtzaam dier dat vooral heel vroeg in de ochtend en na het invallen van de duisternis actief op zoek gaat naar voedsel. De meeste kans om een vos ook overdag te kunnen zien, is in de maand januari, de paartijd voor vossen ook wel rekel- of ranstijd genoemd. Vossen tonen hun aanwezigheid in een gebied op meerdere manieren:

Om zijn revier te markeren zet de rekel (mannetje) met een geurklier geurvlaggen af. Ook voor de mens is deze markering te ruiken.

Vossen mesten op de meest uiteenlopende plekken, vooral opzichtig.

Contact zoeken met elkaar (communiceren) door te keffen.

In de sneeuw zijn prenten van de vos direct van hondensporen te onderscheiden. De pootafdrukken van de vos liggen op één lijn waarbij de achterpoot instapt (in prent voorpoot),

  de dikke winterstaart laat veegsporen achter.

Vossen hebben een voorkeur voor konijnenholen met meerdere uitgangen, maar ze kiezen ook wel voor een duiker of holle boom als bouw. Met name in januari graven ze vaak in sloottaluds,   te zien aan het uitgegraven witte, gele of bruine zand. De pijp heeft een zodanige doorsnede dat je niet begrijpt dat een vos zich hierin kan verplaatsen. De moervos zal bij verstoring haar jongen naar een ander hol brengen en vandaar het aanleggen van meerdere holen.

In tegenstelling tot dassen, die zo zindelijk zijn dat ze zelfs een urinoir inrichten, tonen vossen dat er geleefd wordt. Voedselresten en mest, het is er te vinden in de directe nabijheid van het hol. Ze zijn niet kieskeurig met voedsel; een overschot wordt begraven voor een tijd van schaarste. Aan de stank in het hol weet je dat deze belopen is, of er gewoond wordt. Toen ik dit een keer wilde onderzoeken bij een burcht aan de rand van een koolzaadveld, liggend met mijn hoofd in het voorste deel van de pijp, werd er achter mij geblaft, zo leek het. Op een tiental meters verwijderd stond een reebok, met bloeiende koolzaadstengels verstrengeld om zijn gewei, mij gade te slaan; sprong over de sloot, begon opnieuw te blaffen en hield dat nog enige tijd vol om uiting te geven aan zijn kwaadheid en schrik.

De vos treft hetzelfde lot als de stootvogel (roofvogel); als hij door het terrein of het bos struint, er zijn altijd wel vogels die hem tot voorbij de gevarenzone luidkeels vergezellen en daarmee andere veld- en bosbewoners alarmeren.

In april krijgen moervossen vier tot zes zwart-grijze jongen, een enkele keer zeven. Het kan gebeuren dat zo’n zwarte welp zich naar buiten manoeuvreert, zeer kwetsbaar, onbeholpen en niet gevoelig voor indrukken. Als in mei de rode kleur de overhand krijgt komen ze met enige regelmaat naar buiten, worden nog wel gezoogd, maar krijgen ook hun eerste muizen. In dit groeistadium zijn zij zeer alert, vluchten bij onraad, zoals voor onbekende geluiden, bewegingen en veranderingen bij het hol, direct naar binnen om daar geruime tijd te blijven. De ouders brengen het voedsel vroeg in de ochtend of in de schemer teneinde het risico van het ontdekken van de burcht tot een minimum te beperken. Verweesde jongen zullen, indien hun fysiek dit toelaat, de bouw verlaten. Zij raken snel vermagerd en gedesoriënteerd. Een week of drie blijven de jongen dicht bij de burcht, daarna worden de verkenningstochten steeds langer. De ouders stimuleren dit pioniersgedrag door prooidieren op een steeds groter wordende afstand van de burcht achter te laten. Van jongs af aan vullen ze de dagen met elkaar mollen en spelen met voedselresten, maar hoe ouder ze worden hoe feller de voernijd wordt, de strijd om het aangeleverde voedsel wordt zo fel dat de jongen op een leeftijd van vier tot vijf maanden kiezen voor volledige zelfstandigheid, de rekels gaan als eerste, de vrouwelijke jongen moeten wel eens door de moervos weggejaagd worden. Het betekent in ieder geval dat zij het in hun eentje maar verder moeten zien te klaren waarbij hun verkenningstochten ze in een nog vreemde wereld zullen brengen.,

Paarden en herten hebben dwarse (horizontale)pupillen, die een zachte blik geven. Het gevaar voor hen komt uit het open terrein, niet uit de lucht. De blik van een vos is van een roofdier; verticale pupillen die het mogelijk maken ook de lucht snel af te turen en in te stellen op boomtakken en zo. Het minder geliefd zijn (natuurlijk niet bij iedereen, natuurfreaks houden van vossen), heeft hem wellicht zijn eenvoudige Latijnse naam bezorgd.

De vos verdient het in zijn waarde gelaten te worden. Bij elke, dikwijls door menselijk handelen veroorzaakte, verstoring in de natuur hoor je zijn naam al snel vallen. De oorzaken zijn in de regel complex en dienen tot in het buitenland toe (bejagen weidevogels) gezocht te worden.

Door een predator als de vos wordt het lijden verkort van zwakke en aangeschoten dieren, myxomatose konijnen en, na het uitbaggeren van sloten en het maaien van slootkanten, van donsvogels, kikkers en vissen.


Krachtpatsers

KRACHTPATSERS

Direct na het ochtendmelken heeft de veehouder zijn trekpaarden ingespannen. De hevige regenval van de laatste dagen heeft de zavelgrond van de bietenakker drassig gemaakt. Vandaar dat hij heeft gekozen voor een driespan, maar desondanks blijft het aanpoten voor de merries.

Er zijn twee kampen; de liefhebbers van het sportpaard die met een meewarige blik hun schouders ophalen bij het aanhoren van verhalen over krachtpatserij onder trekpaarden en dan hebben we de veel kleinere groep van fervente koudbloedaanhangers voor wie paarden alleen trekpaarden zijn. Ik heb met dat gegeven altijd rekening gehouden. Mijn waarneming van een sensibel bloedpaard (volbloed) in een weiland dat bij het urineren in paniek weg stoof en daarna geruime tijd zijn plas ophield omdat het zo geschrokken was van een klapwiekende fazantenhaan een aantal meters verderop, vertel ik niet in kringen van het trekpaard, het zou ergernis oproepen.

Op boerderijen waar nog gebruik werd gemaakt van paardentractie, zag ik vooral trekpaarden aan het werk en bovendien voedde ik mij op deze adressen met bijzondere verhalen over dit ras. Vanuit een gevoel van mededogen en blijdschap over de goede afloop, schilderde ik meerdere keren het driespan trekpaarden dat bij het op wintervoor ploegen betrokken was bij een incident. Een van de drie paarden geraakte op de kopakker (keerpunt) in een sloot en trok de andere twee met zich mee. En dan de strijd die de bejaarde boer voerde, tot er hulp kwam opdagen, om het hoofd van het onderste paard boven water te houden doordat de merrie onder het massale gewicht van de andere in ademnood kwam en na enige tijd het bewustzijn verloor.

Af en toe heb ik mijn verwachting ten aanzien van de kracht van het trekpaard wat moeten bijstellen, zoals bij het verloop van een paardentrekwedstrijd in Vlaanderen waarbij beladen sleden werden voortgetrokken. Een imposante Fjordenmerrie met billen als van een Nijlpaard, zo zwaar dat ze bijna op haar hakken hingen, zat nog volop in de wedstrijd terwijl meerdere trekpaarden na twee mislukte pogingen als wegwerp-bodybuilders aan de kant stonden. Het voelde alsof het ras mij in mijn hemd zette; eigenlijk een bewijs hoe verknocht ik ben aan het trekpaard.


De travalje

DE TRAVALJE

De meeste travaljes, ook wel noodstal, hoefstal of paardenstoel genoemd, waren in gebruik bij hoefsmederijen op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden en in de Betuwe. Een enkel exemplaar vind je nog in de provincie Groningen. De bewerking van zware landbouwgronden vroeg om sterke werkpaarden met massa. Toch zijn er altijd smeden geweest die het sneller kunnen werken, verkozen boven lichamelijke ontlasting. Om “ uit de hand” te kunnen beslaan, zette de smid het paard vast aan een ring in de muur van de smederij. Een voormalig legerhoefsmid liet mij eens zien wat hem uiteindelijk had overgehaald een travalje te plaatsen. Een groot deel van een hoeksteen van zijn smederij ontbrak. Een boerenpaard had zich razendsnel omgedraaid en rakelings langs het hoofd van de smid geslagen.

De travaljes die we in Nederlandse dorpen vinden, vallen onder “beschermd dorpsgezicht” en mogen niet gesloopt worden. In dit opzicht zijn de havensteden een slecht voorbeeld als het aankomt op de bescherming van monumenten die herinneren aan het tijdperk van paardentractie. Waterdrinkbakken waaruit duizenden sleperspaarden hun dorst lesten, zijn uit het stadsbeeld verwijderd en vernietigd.

Om de ambulante paardensmid te gerieven, plaatsten sommige trekpaardenhouders een houten of ijzeren travalje in een schuur of op het erf. Manegebedrijven met pensionpaarden zouden dit initiatief best mogen opvolgen. In de ploegtijd konden boerenpaarden van vermoeidheid op een smid gaan hangen, vervelender wordt het wanneer stalpaarden de sleur van de dag verbreken met klieren: in de rug van de smid bijten of het herhaaldelijk terugtrekken van een been.

Gedurende de jaren waarin ik zaterdags bij een hoefsmid werkte, heb ik menig incident zien gebeuren of ik was daar zelf bij betrokken. Deze gebeurtenissen zouden bij gebruik van een travalje niet ontstaan zijn. Een voorval op een winterse dag met een nerveus pensionpaard dat bij het bekappen (besnijden hoeven) door mij werd vastgehouden zal ik niet licht vergeten. Ik had mij geposteerd recht voor het paard (onverstandig) . De dooi zet snel in en sneeuw glijdt met kabaal van een pannendak naar beneden. Het paard stuift naar voren en lanceert mij. Liggend op de grond merk ik dat mijn ene hand, die ik in mijn broekzak had gestopt, meer ruimte heeft gekregen. De broekspijp is tot aan de knie op de naad uitgescheurd. Pas later komt een verschrikkelijke hoofdpijn opzetten en voel ik hoe beurs mijn buik en kont zijn.


MARLIES EN YNUSA, PERSOONLIJKHEDEN

Marlies en haar veulen

Marlies

Omgeploegde akkers met vette ruggen kleigrond in de Betuwe roepen herinneringen op aan vroegere tijden. De vruchtbare grond moet heel veel gevergd hebben van Gelderse ploegpaarden die hier zo goed op gedijden en alom in den lande waardering genoten als boerenpaard. Het Gelderse paard met zijn opvallend exterieur – plat kruis, hoge staartinplant en enigszins verheven gang – en een doorgaans betrouwbaar karakter. Wat het laatste betreft was Marlies voor mij wel het prototype van het klassiek Gelderse paard. Voordat ik de tijdelijke zorg voor haar kreeg, had ik al het een en ander over haar gehoord. Bij zomerse temperaturen nam zij het initiatief om baantjes te trekken in de rivier, waarna andere merries met veulens volgden; zij zwommen zelfs langs varende rijnaken. Niet zorg dragen voor een deugdelijke afrastering brengt grote risico’s met zich mee voor mens en dier. Op een vroege zondagmorgen belde een boer uit een nabijgelegen dorp mij; de paarden waren uitgebroken en liepen nu bij zijn boerderij in een moestuin met boerenkoolstruiken. Als leidmerrie zorgde Marlies ervoor dat de groep paarden over de dijk kon terugkeren. Toen een dronken automobilist de dijk af karde, galoppeerden de paarden onder aanvoering van Marlies vanaf de rivieroever naar de dijk om als eerste in alle gemoedsrust de schade te bekijken.

Op de verlate gorzing (buitendijks weiland) bekapte ik haar zonder de noodzaak haar vast te moeten zetten. Al heeft een merrie lichte weeën, bij spiedende ogen kan zij de geboorte een poos uitstellen. Daarom was het zo uitzonderlijk dat ze in mijn aanwezigheid op de uiterwaard een veulen ter wereld bracht. Toen op een dag dit veulen niet meer wilde drinken, maakte Marlies met trapbewegingen naar haar uier duidelijk dat deze bijna ‘knapte’ van de spanning, waarna ze zich gewillig liet afkolven. En dan een voorval op de uiterwaard dat mijn liefde voor paarden danig op de proef stelde. Een herfstavond met storm en regen; het is aardedonker. Vanuit mijn werk ben ik op de fiets bij de uiterwaard aangekomen en blijf ik de paarden roepen, maar mijn stemgeluid wordt door de wind uiteengeslagen. Zonder iets gehoord te hebben, draai ik me om. Vlak voor me komen drie of vier paarden in draf, recht op mij af. Zoals gewoonlijk Marlies voorop; ze raakt me met haar boeg (gewricht schouderblad/opperarmbeen) waardoor ik een kwartslag draai. Bijna op hetzelfde moment voel ik een klap tegen mijn heup en zie het terugtrekken van een rechterachterbeen van een paard dat schuin achter Marlies heeft gelopen. De paarden stuiven weg, een slow motion volgt. Een traag duwende kracht doet mij achterover vallen en er ontstaat een verlammend gevoel vanaf mijn heup tot aan mijn voet. Hulpeloos lig ik in de modder bij een hevige regenwind. Het vreemde aan deze situatie was, dat het rationeel denken de emotie verdringt. Wetende dat mij geen enkele blaam treft, neem ik op dat moment het besluit nooit meer iets met paarden te maken willen hebben. Het was zeker niet de eerste maar wel de pijnlijkste klap die ik van een paard heb gekregen. Eenmaal in de zithouding kan ik doorzetten en met een slepend been bereik ik het hek. Met één been trappend tegen de wind in bereik ik met uiterste krachtinspanning mijn huis. Na een paar dagen sta ik op krukken weer tussen de paarden. Een merrie die meer op mij is gesteld dan op soortgenoten kan ik niet in de steek laten. Van één ding ben ik overtuigd: Marlies heeft mij met haar schouderduw voor ernstig letsel behoed.

Ynusa

Ynusa

Ynusa

Het zien van de zwarte ruin uit de tv-serie “Bartje” , de verfilming van een streekroman van Anne de Vries, was mijn eerste kennismaking met het Groninger paard. Dit boerenpaard, statig van voorkomen, bewerkte in de serie de akkers rondom het Drentse dorpje en bracht, bespannen voor een kar, de moeder van Bartje ten grave. Beelden die beklijven. Het boerenechtpaar dat eigenaar was van deze ruin, verscheen jaren later voor de radio en nodigde eenieder uit om hun Groninger, inmiddels op hoge leeftijd, te komen opzoeken. Het spijt me nog altijd dat ik destijds niet van deze gelegenheid gebruik heb gemaakt. Verheugd dat ik hierna nog wel een paar Groninger paarden bij het boerenwerk heb mogen gadeslaan. Zo was er Ynusa, een in Groningen gefokte Groninger merrie van het klassieke type. Nu zijn er paarden van het dominante type die zich altijd willen laten gelden, een overdreven voernijd kennen en los met de beentjes zijn. Bovendien kunnen deze paarden luidruchtig zijn; gillen bij onderlinge conflicten, hevig snurken tijdens de nachtrust en hoorbaar kreunen bij het mesten. Ynusa was anders, heel anders, veel meer ingetogen. Het leek wel of zij met haar baas een stilzwijgend convenant had gesloten; in ruil voor kost en inwoning, dien ik jou en dat met gratie en een goed humeur. Bij het veldwerk kon niets haar uit balans brengen.
Er zijn paardenhouders die stellen dat de grootste lastpakken de persoonlijkheden onder de paarden zijn, omdat ze doorgaan voor het behalen van resultaat. Voor mij waren Marlies en Ynusa persoonlijkheden onder de paarden, omdat zij een groot vertrouwen hadden in de mens, je kon op ze bouwen en op een relaxte manier tot samenwerking komen.

Ik ben dankbaar Marlies en Ynusa gekend te hebben.


Brouwerspaarden

BROUWERSPAARDEN

Gelet op de leeftijd van hun warmbloedpaarden, vindt brouwerij Heineken dat de tijd is aangebroken om ze te vervangen en opzoek te gaan naar jonge paarden die reclamewagens kunnen voorttrekken. De voorkeur gaat opnieuw uit naar zware warmbloedpaarden, doch de extra zware klassieke Groningers moeten met een kaarslichtje gezocht worden. Trekpaarden hebben kracht en massa, maar voor het showelement iets te weinig temperament (niet alle brouwers denken daar hetzelfde over). Lichtvoetige Franse en Duitse koudbloedrassen zijn ook overwogen, maar tenslotte valt de keuze op Shires.

Gé en Hans treden in 1984 bij Heineken Brouwerij Nederland in dienst. Op de dag na hun aankomst gaan de in Engeland gefokte en beleerde paarden hun kunnen tonen aan de voltallige directie. Bij het commando ‘walk on’ volgt geen reactie. Na de herhaling van die woorden, ondersteund door een lichte aanraking met de zweep, ontrolt zich een bloedstollend spektakel in een straat vol met geparkeerde auto’s. Gé springt met alle kracht naar voren, Hans met dezelfde vaart naar achteren en ze wisselen dit springgedrag telkens af in tegengestelde richting. Dan naar links, weer naar rechts gevolgd door een steigeractie van beide paarden. De directie houdt het voor gezien en keert terug naar kantoor. De koetsiers blijven met hartkloppingen beduusd achter, besluiten los te koppelen en na te praten. Het is duidelijk, al hun energie en tijd moeten gestoken worden in het beleren van de groene paarden. Het zal een zware klus worden. Ze kennen de voorgeschiedenis van de paarden niet en dit incident draagt er ook niet toe bij dat de paarden snel hun vertrouwen zullen schenken. Het wordt al snel duidelijk; Gé is zeer éénkennig, wantrouwend naar mensen toe en iedere verzorger weet dat in een beangstigende situatie Gé zijn lange benen gaat gebruiken. Om zijn vertrouwen te winnen, legt een koetsier een zakdoek die hij een tijdje op de blote huid heeft gedragen, in de lege voerbak. De volgende morgen duurt het uren, dwingt het tot veel geslijm en kost het brokjes voordat de eerste tekenen van vertrouwen in de verzorgers zichtbaar worden. De benen van Gé hebben immer respect afgedwongen en het heeft jaren geduurd voordat hij uit de hand kon worden beslagen en niet meer in de speciaal voor hem gebouwde travalje (hoefstal) hoefde. Met veel geduld en tact hebben de koetsiers de paarden zover gekregen dat ze gelijk opwerkten; de immer dribbelende, temperamentvolle Gé is rustiger geworden en Hans wat vlotter. Als Hans voor één keertje naast een ander rustig paard komt te lopen, staakt hij zijn trekwerk voor de bierwagen in het centrum van Amsterdam. Hoe begripvol en met geveinsd geduld hij ook wordt bejegend, hij weigert en dat werkt aanstekelijk op het andere paard. De paarden worden uitgespannen en naar de stallen geleid. Koetsiers en verzorgers hebben de bierwagen ( gewicht van bijna 4.5 ton ) naar de stallen teruggeduwd.

Gé, nog nooit een dag ziek geweest, is vijftien jaar geworden, had een schofthoogte van 1.84 meter en woog 820 kilo. Hans ging in 1996 met vervroegd pensioen, heeft in zijn beste jaren 1000 kilo gewogen bij een schofthoogte van 1.89 meter. Hij beantwoordde aan het beeld dat veel fokkers van Shires hebben, lui en aan niets anders denkend dan voedsel. Verder een ongecompliceerd paard.

Heineken is de enige Nederlandse brouwerij met eigen paarden (niet in bruikleen). Maar meer lovenswaardig is de keuze dat de paarden eens met pensioen mogen gaan. Zo waren er in een weiland Heineken warmbloedpaarden van dertig jaar en ouder te zien.

Het lot dat zoveel paarden boven het hoofd hangt, na een aantal omzwervingen via de handel op een paardenmarkt terecht te komen en nadat manen en staartharen zijn afgeschoren naar het slachthuis gebracht te worden, blijft deze paarden bespaard.


Weidevogelbeheer

Kemphanen in baltstijd

WEIDEVOGELBEHEER

Door de werkzaamheid van de mens verandert het landschap. Na de ruilverkaveling is er een einde gekomen aan de grondversnippering. Landerijen zijn geëgaliseerd, nogal eens gedraineerd en kronkelende sloten rechtgetrokken om machinale bewerkingen van het land te vergemakkelijken. Het bracht met zich mee dat veel bloemrijke beemden en laag gelegen vochtige weiden verdwenen. Hier en daar zijn niveauverschillen in het cultuurlandschap nog waar te nemen zoals op uiterwaarden waar hemelwater de laagst gelegen plaatsen zoekt en er natte weiden met poelen ontstaan. Het zijn ideale voedselplaatsen voor waadvogels (hoogpotige vogelsoorten) die van waterinsecten, larven en rivierkreeften leven.

Weilanden, met stalmest en gier bewerkt, kennen een rijk bodemleven waar weidevogels (grutto’s, kievieten, wulpen, tureluurs en meer soorten) van profiteren. In dit opzicht mag het nut van akkerland voor vogels niet ongenoemd blijven. Door langdurige regenval ontstaan plassen, met name in bandensporen van oogstmachines. Vogels als kievieten en kemphanen, die zich doorgaans in weilanden ophouden, zoeken aan de randen van die plassen naar slakken en wormen. Deze en andere ongewervelde dieren voeden zich met achtergebleven aardappelen, bietenresten en halfverteerde maisstoppels. Ook op akkers met rottende groenbemestingsgewassen kun je in het vroege voorjaar foeragerende weidevogels aantreffen.

Om de vogelstand een mogelijkheid te bieden zich te kunnen herstellen, legt een klein aantal veehouders (ook wel vogelweideboeren genoemd) plasdrassen aan. De bovenste laag van grasland graven zij af en maken een verbinding met een of meerdere sloten waardoor een wisselend waterniveau op het perceel ontstaat. Percelen plasdras blijven het gehele jaar of een deel van het jaar blank staan, bieden voedsel aan waadvogels en eendachtigen. In de nabijheid van zo’n waadpoel wordt ook genesteld. Met de afgegraven grond worden dijkjes om het perceel gevormd die beschutting, bescherming en rust bieden. Er zijn agrariërs die nog verder gaan in hun streven tot herstel. Slootkanten afschuinen om meer natuurlijke levensruimte, voedselaanbod en nestelgelegenheid te bieden en tevens het gevaar van steile kanten voor donsvogels weg te nemen. Het slootwaterpeil, bepaald door de slootdiepte, brengen zij terug tot vroegere waarden zodat het water niet te snel wordt afgevoerd en de bovenlaag van het omliggende land langer vochtig blijft. Twintig centimeter diepe greppels graven met een onderlinge afstand van zestien meter, rekening houdend met het spreidingsbereik van elf tot twaalf meter van giertank en mestverspreider. Smalle stroken langs de greppels blijven hierdoor onbemest. Met name voor kievieten en tureluurs zijn het ideale broedplaatsen doordat de dichtheid en groeisnelheid van het gras hier minder zijn. Alleen grutto’s zijn eigenwijs en nestelen in het hoge gras met gevolg dat vóór de bewerking van het grasland, vogelweideboeren wel tot vijf keer toe een nest moeten verleggen naar de greppelkanten. De kuikens verplaatsen zich bij het foerageren makkelijker over deze stroken. De greppels blijven in perioden van droogte langer vochtig en hebben meer afwisseling in bodemfauna en – flora. Donsjongen, de vliegkunst nog niet machtig, duiken na alarmkreten van hun ouders, de greppel in en drukken zich tegen de grond, bij voorkeur in klauwafdrukken van koeien; ze zijn vrijwel niet te ontdekken. Sommige vogelkenners horen aan de alarmroep van oudervogels of er een buizerd, wezel of kat is gesignaleerd.

De kans is uiterst klein geworden, maar wellicht dat het nog eens lukt, om ergens in het noorden een tafereel te mogen aanschouwen dat zal bijblijven; Friese paarden voor een hooimachine, op korte afstand gevolgd door parmantige ooievaars. De zich verplaatsende paarden veroorzaken trillingen in de grond (zeker bij veengrond), waardoor bodemwroeters als wormen naar boven komen. Het opgeschudde hooi doet grove insecten opvliegen en veldmuizen maken zich uit de voeten. Brutale kraaiachtigen laten zich evenmin onbetuigd, duiken in het hooi, vliegen op en strijken een stukje verder weer neer.

Deze ogenlust had niet mogen verdwijnen.


Niet uitsluitend voor de haute volée

Paardenmensen zijn in alle gelederen van de maatschappij te vinden. De een beleeft veel schik aan de Shetlanderruin van zijn/haar kleine meid, de ander – vrijwel verzadigd van alle kicks – vindt zijn Argentijnse polopony’s  ‘verdraaid leuke speeltjes’. Door onze toenemende welvaart heeft de paardenhouderij iets van zijn elitaire karakter verloren. Hoewel de verzorgingskosten hoog zijn en zullen blijven, is deze liefhebberij voor meer mensen toegankelijk geworden. Inmiddels vermaakt en ontspant een aantal honderdduizenden Nederlanders, jong en oud, zich met sport-, recreatie- en manegepaarden. Het aantal deelnemers aan endurancewedstrijden neemt toe; het gaat hierbij om tochten over lange afstanden in een verantwoord hoog tempo. De parcoursen (verschillende afstanden) zijn vrijwel altijd uitgezet in natuurterreinen zoals bossen en duinen. Voor paarden en pony’s die nog in de luren liggen (jong en onervaren) of door hun lichaamsbouw minder geschikt zijn voor het grote werk, wordt een korter traject gekozen. Er is een grote verscheidenheid aan rassen: Engelse en Anglo-Arabische Volbloeden, dravers, KWPN ’ers, Quarters, tussenmaatse paarden als IJslanders, Haflingers en Fjorden, gekruiste rassen en de ware marathonlopers Arabische Volbloeden. Het aanbieden van een paard voor de veterinaire eindcontrole gebeurt een half uur na binnenkomst. Deze tijd gebruiken door met het paard te gaan stappen, doet de hartslag teruglopen en verzuring van spieren verminderen. Net als mensen zweten paarden na zware arbeid een tijd na. Door het nastappen hopen afvalstoffen die ontstaan zijn na verbranding van energie zich niet op maar worden afgevoerd met als resultaat dat de paarden de volgende dagen minder stijf zullen zijn.

 

 

 

Het is altijd een prettige gedachte te kunnen rekenen op de aanwezigheid en steun van het thuisfront.

 

 

 

 

 

Na de wedstrijd volgt de toepassing van een ongeschreven wet waarover niet te protocollen valt: na binnenkomst komt niet de verzorging van de mens op de eerste plaats maar die van het paard. Familieleden manoeuvreren zich daarbij bereidwillig in de rol van groom (verzorger). Ook al mag de verzorging optimaal zijn, het valt telkens op dat er paarden bij zijn met verwaarloosde hoeven. Het is niet eerlijk tegenover je paard om zo’n grote prestatie van hem te verwachten als de hoeven niet regelmatig bekapt worden; een ‘gebroken voetas ‘ zorgt voor onnodige overbelasting en slijtage van pezen en gewrichten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De voorbereiding, het voor dag en dauw opstaan, de reis, de voortdurende concentratie op het functioneren van je paard, de spanning bij de veterinaire controles, het vraagt nogal wat van de deelnemers. Het is niet verwonderlijk dat sommigen na afloop van de tocht op hun tandvlees lopen. En toch is er altijd wel een enkeling die zo snel mogelijk zijn ervaring kwijt wil en nog voldoende puf over heeft om een wijdlopig gesprek af te steken. Een ander daarentegen geeft er de voorkeur aan zich terug te trekken om in alle stilte de wedstrijd te kunnen analyseren.


rammelaars volgen geurspoor moerhaas

POTENTE MANNETJES

Bij hazen spreekt men van de ‘rammeltijd’ alsof het, zoals bij de meeste diersoorten, om een bronstperiode van een maand gaat. De realiteit is dat rammelaars (mannetjes) het grootste deel van het jaar geïnteresseerd zijn in moerhazen. De moerhaas of voedster kan vier tot vijf worpen krijgen en vóór de geboorte van jongen , weer gedekt worden waarna ze twee worpen gelijktijdig draagt. De moerhaas is het gesnuffel aan haar lijf en andere opdringerigheid, die dagenlang kan duren, vaak zat en als het een niet te grote overmacht is, dwingt ze de rammelaars tot afstand. Ze richt zich op en legt de grote oren plat in de nek waardoor een niet mis te verstane mimiek ontstaat, doet regelmatig schijnaanvallen of mept er op los. Maar dan, als het tijdstip daar rijp voor is, kan een rammelaar zijn drift om de soort in stand te willen houden, de vrije loop geven. Zoals die zware rammelaar, met zijn onderkin, die tot vier keer toe een moerhaas wist te betreden. Na ieder dekking, heel kort na elkaar, even de achterbeentjes strekken vanwege de kramp; de drift van het bloed leek maar niet uitgeraasd te komen. Hoe de moerhaas zich ook afwendde, ze zag geen kans om aan zulk een potentie te kunnen ontkomen. Bij zijn poging om tot een vijfde dekking te geraken, volgde dan toch een korte sprint van de moerhaas, een sprong over een sloot en direct het maisveld in. De rammelaar volgde, hij verkeerde in topconditie. Wat er zich hierna afspeelde, onttrok zich aan mijn ogen.

Deze persoonlijke waarnemingen hebben mij aan het denken gezet over wat testosteron, dat hormoon (bij vrouwelijke dieren in een lagere concentratie), wel niet allemaal teweegbrengt en niet enkel in de dierenwereld.

Het herinnert mij aan menselijke – toch wel identieke – gedragingen tijdens mijn verblijf in Parijs een flink aantal jaren geleden, tezamen met een paar collega’s aldaar schilderkunst bestuderen. Intens genieten in het Musée du Louvre en in het Château de Versailles van schilderwerken van de Franse Impressionisten en de schildermeesters van de School van Barbizon. Het deed me wat om zo dicht bij de Mona Lisa van Leonardo da Vinci te mogen staan ( en ik ben geen snob ). Op Montmartre (Place du Tertre) schilderijen bekijken van kunstschilders die rechtstreeks aan het publiek verkopen. Parijs, ten voeten uit ervaren, dat wilden we; slenterend door de binnenstad ‘s avonds verlichte monumenten en gebouwen, kroegen en striptenten bekijken en theaters bezoeken.

Na drie avonden en nachten dolen, voelde ik (matineus ingesteld als ik ben) dat het nachtleven mij sloopte. Bovendien ging er iets aan mij knagen (ben opgevoed door drie vrouwen). Het mag dan onderling vermaak brengen, in de striptenten gingen sommige striptiseuses verder dan gracieus dansen in hun blootje; het werd al heel gauw bij je op schoot komen zitten en over je kruis raggen, je hoofd vastpakken en een tepel tegen je mond drukken en meer van zulke vrijpostigheid. Met de intentie het te zien als een spel, de gedachte ‘het zal je dochter zijn die elke avond zo haar geld verdient’ gaat toch een keer zeuren.

Op de vierde dag, kort voor middernacht, liet ik mijn maten in de kroeg achter en begaf me richting hotel, maar ik verdwaalde. De vermoeidheid en de schamele verlichting in die smalle straatjes en stegen, maakten het mijn oriëntatievermogen lastig. Het voelde daar unheimlich aan, ik was op mijn hoede. Door mij te richten op het lawaai van straatverkeer kwam ik op kruispunten waar zich prostituees ophielden. Er waren kleine, tengere vrouwen bij, op afstand kinderen. Dichterbij gekomen, hun gegroefde gezichten en een lege blik in de ogen, hun uiterlijk niet passend bij de leeftijd. Hun jeugd overgeslagen, geen zelfrespect bijgebracht, niet de kans gekregen een gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen, grote armoede of alcoholisme, wie zal het zeggen. Op een paar hoeken waren verlopen mannetjes in onderhandeling. Hun benadering, opdringerigheid en focus op maar één doel, alsof het voortkwam uit een dierlijk bewustzijn.

Hou me ten goede, al ben ik opgevoed door drie vrouwen, ik veroordeel geen hitsige rammelaars.


Overrompeling
OVERROMPELING

Het moet er maar van komen, de veehouder trekt de stoute schoenen aan. Twee 2-jarige trekpaardmerries worden vandaag beleerd. Voor de eerste keer zijn zij ingespannen voor de cultivator (werktuig om de akkergrond te breken); in het midden loopt de 4-jarige Vanessa in de rol van instructrice. Al lopen de jonge paarden nog met onvaste benen, het cultivateren gaat probleemloos. Deze mastodonten met hun onvoorstelbare lichaamskrachten, blijven rustig en doen geen enkele poging om los te breken. Zomaar willekeurig worden er haken geslagen waarbij de leidmerrie de twenters in de goede richting duwt en trekt. Overkruisen of overstappen, zo gracieus als alleen schaatsers dat kunnen. Na een halfuurtje worden de paarden losgekoppeld en komen voor de ploeg te staan, die dieper inwerkt en daardoor meer wrijvingsweerstand biedt. In het geaccidenteerde terrein verrassen de paarden en een haas elkaar. Bij deze overrompeling zet de haas het op een lopen, de jonge paarden houden even de pas in om vervolgens onverstoorbaar verder te gaan. Dergelijke taferelen nam ik ook waar bij andere aanspanningen met trekpaarden. Bij het veldwerk was er niets dat hen uit balans kon brengen; niet die haas in dekking die eensklaps vlak voor hun hoeven weg stoof en ook niet die fazantenhaan die vanuit de akkervegetatie met gekakel, klapwiekend en snorrend bijna loodrecht voor hun neuzen opsteeg. Een ander driespan dat sleepwerk verrichtte langs een boerensloot, negeerde volkomen de overdreven schrikreactie van een koppel wilde eenden dat vanachter het slootriet luid snaterend, met zwiepende vleugelslagen tegen het water, op de wieken ging.

Bij het Amerikaanse bedrijf ArtPal zijn reproducties van en mokken met deze afbeelding verkrijgbaar.


Afscheid

AFSCHEID

Voor de duur van twintig jaar bezocht ik ongeveer tweehonderd keer Nederlandse en Vlaamse boerenbedrijven waar nog met paarden (voornamelijk trekpaarden) werd gewerkt. Met weemoed terugkijkend, kan ik niet anders concluderen dan dat de tijd zijn verwoestend werk heeft gedaan.

Afscheid moest ik nemen van:

Mensen

Dierbare mensen met waarden en normen zijn mij ontvallen. Onder hen degenen die eenzaamheid verkozen boven gezelschap, die misschien wel daarom dicht bij de natuur stonden. Ieder jaar telden ze de zwaluwnesten in hun stallen, tijdens veldwerkzaamheden lieten ze de paarden stilstaan om elkaar opjagende, rammelende hazen gade te slaan. Zij die zich niet bekommerden om de plooien in hun gezicht, te nuchter waren om zich bezig te houden met saunabaden en knoflookkuren. En dan waren er de mensen bij wie de gast zich heel snel op zijn of haar gemak voelde, waar het altijd de zoete inval was, met genegenheid, warmte en echte belangstelling voor de medemens. Op z’n tijd een bakje koffie voor de bakker, een reep chocolade voor het ‘zaterdagknechtje’ van de melkboer, een wijntje voor de pater. Geen hoogdravende gesprekken, maar praten over ogenschijnlijk alledaagse zaken; boerenvrouwen die zich bezorgd maakten over mij “ Bent u helemaal hiernaartoe gekomen met de bromfiets (was een lichte motorfiets) ? ” en “ Kunt u er wel van leven? ” en dan ‘s avonds nog even bellen om te horen of ik goed was thuisgekomen.
Ik mis het, het gebruikelijk gastvrije onthaal, het doorbladeren van familie-albums met paardenfoto’s, het samen bestuderen van stamboekbewijzen, de rondleidingen op de boerderijen, het aan tafel schuiven, het honoreren van mijn verzoeken om iets extra’s met de paarden te laten zien, het gemopper tijdens het inspannen of bij het veldwerk als de paarden een keertje dwars tegen de draad waren, het schoonspoelen van de paardenbenen na het ploegwerk, voor mijn vertrek samen met de boer nog even de stal van de drachtige merrie binnenlopen.
Zoals dat gebeurt, ook deze eerlijke, lieve zuiverheid van het leven, ging voorbij.

Paarden

De dood is niet selectief, daarom hebben lievelingspaarden ook geen recht op eeuwig leven. Na jaren van gezapige arbeid heeft een hartstilstand een einde gemaakt aan haar lange leven. Daar ligt ze nu, aan de rand van het vertrouwde boerenerf, op de plek waar ze bij vertrek en terugkeer meer dan eens angstig snuivend met een grote boog omheen heeft gelopen als daar een gestorven koe of schaap lag. Zo dadelijk wordt de merrie op een vrachtauto van het destructiebedrijf getakeld, met gestrekte benen en hangend, zwiepend hoofd. De penetrante kadaverlucht rondom de vrachtauto zal weer te snijden zijn. Beendermeel en beenderlijm zullen nog overblijven.

Boerderijen

De paardenstal, naar welke de paarden in het ploegseizoen rond het middaguur en ‘s avonds terugkeerden, waarin zich een deken van mist vormde door condensatie van adem en zweetdampen. De unieke geluiden van het vermalen van voedsel en van het briesen; de expressie van de paarden bedoeld voor stalgenoten, getoond door orenspel en blikken, hun lichaamstaal met uitingen van ergernis die altijd komisch overkwamen.
Daar sta je dan in een lege stal nadat afstand is gedaan van de paarden; in het vak van het trekpaard Martinette, met wie ik een keer een aanvaring had. Tijdens een rustpauze op de kopakker (keerpunt) greep ik de kans om nader kennis te maken met de paarden. Door zachtjes in haar neusgaten te blazen, zoals Indianen dat deden bij het temmen van mustangs , lokte ik bij Martinette een furieuze reactie uit; ze legde haar oren glad in de nek, trok de mondhoeken op, gaf een pril gilletje en stampte gelijktijdig met een van haar achterbenen. Later was een stukje appel al voldoende om haar stemming te doen veranderen.

Het deelgenoot worden van veranderingen die ingrijpen in het leven van mensen, hen confronteert met de sluimerende eindigheid, het laat jezelf niet onberoerd. In gedachten verzonken, voel ik pas na een tijdje dat er een koude wind tegen mijn nek blaast; in de stal is een ruit uit de sponning gesprongen. Voorheen werd op dit adres een herstelwerkzaamheid niet uitgesteld. Het onvermijdelijke, het overlijden van de bewoners, het betekent min of meer afscheid nemen van een boerderij waar het graan voor de paarden en de koeien zelf werd gemalen en waar de karnmolen heel lang na de agrarische industrialisatie nog in gebruik was. Paardenverhalen die bij deze boerderij horen, worden niet meer aangevuld. Als herinnering blijft de paardengeur in de stallen die voor eeuwig in hout en stenen is getrokken. Uit de schuren en loodsen zijn intussen werktuigen voor paardentractie en handgereedschappen verdwenen, wat is achtergebleven hoeft daar nog enkel te roesten.

Mijn allerlaatste bezoek aan de boerderij, zoals er meer laatste keren waren en zouden volgen, het stemde me somber. Vergankelijkheid, het valt ieder mens ten deel. Deze boerderij vormde geen uitzondering, zij kreeg een andere bestemming met een nieuwe toekomst.


HengstengedragOvergang van veulen- naar paardentanden

HENGSTENGEDRAG

Er zijn hengsten die als strijdlustige carrièremakers alles en iedereen proberen te overheersen; maar wat wil je als zoveel testosteron je lijf tart en prikkelt. De redelijkheid kan wel eens ver te zoeken zijn en draven ze door. Wat te denken van die dominante hengst, zo gehecht aan zijn mannelijke kwaliteiten dat hij witheet geraakt bij het zien van de verzorger als deze bij het ingaan van de wintertijd ‘s morgens een uurtje later arriveert. Een heftig geschraap met de hoeven over de grond, gevolgd door geklauw en met de voorbenen opspringen op de manier van een ijsbeer die bij de robbenjacht zijn gewicht inzet om door het ijs te breken. In een dreighouding kijkt hij woest naar soortgenoten op stal en gaat nog even door met rauzen in de krib waardoor voer verloren gaat.

Hengstveulens in het bijzonder zijn in staat hun eigen paradijsje te creëren. Zonder noemenswaardige investering, hooguit een begroetingshinnik of een moment van vertederend oogcontact, bespeelt zo’n hengstje met flair een zachtaardig meisje of palmt een echtpaar in dat hem als hun kind beschouwt. Zij halen in korte tijd het maximale uit het leven en sublimeren tegelijk hun onhebbelijkheden. Ook onderling is hun gedrag niet altijd leuk; naar hun moeder toe kunnen ze balorig zijn en leeftijdsgenoten maken elkaar het leven zuur met imponeer-spellen waarbij met hagelwitte melktandjes de huidspanning van de ander wordt getest. Er wordt met gelijke munt terugbetaald, een natuurwet in de paardenweide. De allerjongsten blijven niet voor niets dicht bij hun moeder. En wee je gebeente als zo’n kleintje terug dreigt of een impulsieve schijnbeweging naar een ouder hengstje durft te maken.

Bij de voortdurende competitie tussen jonge hengsten kan men waarnemen dat het onderlinge bijtgedrag minder wordt bij het wisselen van tanden, voor de eerste keer op tweejarige leeftijd wanneer vier veulentanden plaats maken voor paardentanden. Er is altijd wel imitatie-bijtgedrag en het is zeker geen uitzondering als er toch nog eentje met een sliert bloederig speeksel op zijn lijf rondloopt omdat de ander het niet kon laten. Met de doorgroei van de grotere paardentanden wordt namelijk het tandvlies iets opengelegd en dat gaat gepaard met een beetje bloeding. Een randje tandvlees achter de bovenzijde van de veulentanden houdt de tanden nog enige tijd vast. Onder de omgeslagen, tegen het gehemelte gedrukte melktanden hopen zich voedselresten op die een slechte adem veroorzaken. In deze periode knabbelen de paarden wat intensiever en voorzichtiger aan twijgen en takken. Op enig moment is te zien dat de twenter(tweejarige) een loszittende melktand is kwijtgeraakt. De paardentand met een scherp en onregelmatig snijvlak is meteen goed zichtbaar.

Weten sommige vrouwen een stoethaspelig manspersoon nog enigszins te accepteren (binnen zekere grenzen), een merrie is meer gebaat bij een hengst die blaakt van zelfvertrouwen, dominant en moedig is; een leider die haar en haar jong weet te beschermen. Dit verklaart het gedrag van de hengst; hij moet voortdurend autocraat (heerser) spelen.

Generaliseren moet men maar niet te veel doen, ook niet ten aanzien van hengsten. Geen hengst is volledig vergelijkbaar met een andere; er zijn immers verschillen in ras en temperament. Ieder ervaren paardenmens kent wel een hengst waarvan hij/zij aanvankelijk dacht met een ruin van doen te hebben. Vlak de opvoeding van hengsten ook niet uit. Hoeveel tijd is hierin gestoken en met hoeveel geduld en liefde. Als je met hengsten kunt omgaan, hun psyche weet te doorgronden en daar naar handelt, hen respecteert zoals ze zijn, dan zijn het paarden in optima forma.


Boer met stallamp

GELUK BIJ PECH

Je zult meer langs de weg komen te staan, want de contactpunten en zo te zien de ketting moeten vervangen worden. In het land worden tal van cursussen Motoronderhoud gegeven, misschien wel een goed idee’. Dat idee van de wegenwachter vond ik niet zo denderend, wel zijn verwijzing naar een boerderij in Brabant waar broers van hoge leeftijd alle werk met trekpaarden deden. Ongeveer tweehonderd keer bezocht ik adressen in Nederland en Vlaanderen waar men met paarden werkte; het adres van de wegenwachter was wel heel bijzonder. De vier broers waren noeste werkers met uitgebouwde ruggen, veroorzaakt door de roofbouw die ze op hun lichaam pleegden. In het ene seizoen werkten ze zich in het zweet bij de hooibouw, in het andere brachten ze met hun paarden in een nevelig ochtendgloren een weiland aan snee (omploegen) en stopten daar pas mee in de schemer wanneer fazanten vanuit de dekking van het gewas op afstand achter hen aan kuierden op zoek naar wormen.

De broers waren professionele doe-het-zelvers; paardenwagens maken, hamen (juk om de paardenhals) repareren, bekappen en beslaan van de paarden, het rieten dak bij stormschade dekken, je kunt het niet bedenken of ze deden het, vrijwel honderd procent zelfvoorzienend. Het alles zelf willen doen, brengt op hoge leeftijd ook wel risico met zich mee. De afgebeelde Rien heeft het bijna zijn leven gekost toen hij – half in de tachtig – op de ladder bezig was een half omgewaaide boom in gedeeltes te zagen en hierbij geen rekening had gehouden met de spanning en veerkracht van het grove takkenhout. Hij was de meest spraakzame van het viertal, de enige die echt behoefte had aan sociaal contact, iedere maandag in het café biljarten. Hij ging er prat op gedurende zijn leven bijna zeventig trekpaarden te hebben beleerd . In zijn eentje voerde hij onderhandelingen met Rijkswaterstaat en een oliemaatschappij over de verkoop van landerijen (aanleg weg/benzinestation ). Zonder een beroep te doen op de deskundigheid van een taxatiebureau, berekende hij de toekomstige derving van inkomsten bij verkoop en sprak met trots over het behaalde resultaat.

Voor elk afscheid liep ik met hem het weiland op of de stal in om de paarden te begroeten. Met de stallamp kijken of de hoogdrachtige merrie net heeft gekegeld, dan kan ik besluiten langer te blijven. Aan de spenen verschijnen harsachtige druppels, de aankondiging van een naderende geboorte.

De wegenwachter heeft wel gelijk gehad . Meerdere keren heb ik op een rotonde, voor stoplichten en precies voor een vol bezet caféterras in Het Gooi voor schut gestaan doordat mijn oude, warmgedraaide motorfiets afsloeg en met de kickstarter niet meer aan de praat te krijgen was. Op een paar adressen hebben boeren en ook nog een loonwerker meegeholpen bij het aanduwen. Toen ik er genoeg van kreeg, kwam hij de schuur niet meer uit. Na een tijdje een advertentie in de krant gezet. De persoon die telefonisch reageerde, heb ik gewaarschuwd dat de motor niet vertroeteld is geweest.; machines onderhouden zit niet in mijn aard. Voor een habbekrats nam hij hem mee, vertelde net zoveel sleutelaar als rijder te zijn. De motorfiets kreeg een beter tehuis.


Shetlandermerrie met veulen

VEULENS

“Komde-ge zo stillekes an hier op an, ik denk dè ‘t perd gi vulle (veulenen)”.

Een spannende traditie. Na het telefoontje ( meestal s’ nachts ) op de motorfiets over dijken en polderwegen naar de boerderij waar ik vele geboorten van trekpaarden en Haflingers heb meebeleefd. Ook op andere adressen mocht ik aanwezig zijn bij de geboorten van pony’s en Gelderse paarden. Hoe zwaar het veulen ook kon zijn, ik stelde er eer in om de natte boreling vanuit de kraamstal of het weiland naar de paardenstal te dragen. De ontwikkeling van een paar van deze veulens heb ik kunnen volgen. Zoals die van een warmbloedhengst die al als veulen geen makkelijke broeder was. Wanneer hij in de hakkepezen van zijn moeder beet of haar uier als boksbal gebruikte door er vele harde stoten met de snuit tegen te geven , deinsde hij er niet voor terug naar haar uit te halen als ze hem tot de orde riep ( ze beet hem in zijn kont ). Of van het trekpaardveulen dat bij helder maanlicht in het veld werd geboren en dat ik in mijn armen naar stal bracht. In de eerste fase van haar leven wist het merrieveulen amper raad met de overvloed aan melk. De gehele dag liep ze rond met een naar zure melk ruikende natte snuit. Uit elk uitsteeksel verwachtte ze melk te kunnen lurken; rook eerst aan mijn gezicht, klemde vervolgens haar tandeloze mondje om mijn neus en begon te zuigen.

Echter, de eerste kennismakingen met veulens waren in mijn jeugd. Ik deed vrijwilligerswerk bij een ponyclub en leerde daar Bella kennen; een bonte Shetlandermerrie die door een ponyhandelaar aan de vereniging werd verhuurd. Heel wat kinderen van minder draagkrachtige ouders hebben op haar leren paardrijden. Ik had een voorliefde voor haar vanwege haar zachte karakter en het weten dat bij een jaar gust blijven er voor haar geen plek meer zou zijn op deze wereld. Het was juist deze merrie die mij enige tijd met gevoelens van teleurstelling en afwijzing heeft laten lopen. Toen ik bezig was met me op te dringen aan haar veulen, draaide ze zich naar me om en sloeg tussen mijn benen ( bij paarden spreekt men niet van schoppen ) . Al waren haar beentjes te kort om schade te kunnen aanrichten, toch was ik geraakt. Door mijn gebrek aan kennis van de paardennatuur kon ik destijds niet begrijpen dat een merrie te allen tijde eerstens voor haar veulen kiest en het in bescherming neemt.

Het afgebeelde Shetlanderhengstje kreeg dorst op het moment dat zijn moeder net was gaan liggen. Klieren, zich tegen haar aandrukken en in haar manenkam bijten. Daarna worstelde hij zich onder het hoofd van de merrie; toen hiermee niet het beoogde doel werd bereikt, begon hij naar zijn moeder te slaan. De merrie komt overeind en laat hem drinken, waarna hij vlak voor haar voorbenen gaat liggen om te slapen.

Dan was er nog een bijzondere trekpaardmerrie ; zij was minnemoeder en zoogde ook het veulen van een overleden merrie. Zij had helemaal geen leven. Als ze al een keertje de tijd nam om languit te rusten, was er minstens een die haar uit de slaap haalde en waarbij een poging om op haar uier te gaan staan niet werd geschuwd.


Staby/WetterhounBloedhond/Foxhound

 

HONDEN

In mijn platenboeken nam ik altijd verhalen over honden op. Vanaf 2011 (het jaar waarin mijn laatste boek verscheen) heb ik geen honden meer geschilderd. Twee ontmoetingen zijn voor aanleiding geweest om nog eens honden in beeld te brengen.
Zodra ik het autoportier open dringt hij zich telkens aan mij op, deze overvriendelijke gekruiste Staby-/Wetterhoun. Meerdere keren bracht ik een bezoek aan zijn baas, een Friese veehouder met een warm hart voor de natuur. Samen, vanuit kijkhutten, weide- en waadvogels observeren aan de rand van plasdrassen (onder water staande landerijen). Op een van deze dagen zag ik de houn naast de regenput zitten. Lange tijd luisterde hij, af en toe met een schuin koppie, aandachtig naar het geluid dat de miezelregen in de put veroorzaakte.
De gekruiste Bloedhond/Foxhound was helemaal vanuit Zuid-Holland naar Groningen gekomen om vakantie te vieren. Bij het warme weer deed hij niets liever dan vanaf een bruggetje een duik nemen in een brede sloot.


Jonge zwaluwen op wilanddraad

BOERENZWALUWEN

Boerenzwaluwen zijn onmiskenbaar de vertegenwoordigers van het boerenland. Koeien zijn niet weg te denken uit de weilanden en boerenzwaluwen zijn dat niet uit het luchtruim boven de weilanden. Scherend over koeien, paarden en schapen, jagend op muggen, vliegen , libellen en dazen, met kwetterende en kwelende tonen laten ze vanaf eind maart hun gastadressen weten dat ze zijn teruggekeerd en er de komende zes maanden weer helemaal voor gaan. Vanuit Afrika keren zwaluwen meestal naar hun geboorteplek terug. Oude bedrijfsboerderijen met houten balken en gebinten zijn geliefd bij de zwaluwen. Met hun snavels vermengen ze klei en leem, afkomstig van slootkanten en modderpoelen, met hooisprieten, strootjes en kippenveren. De paartjes plakken de gevormde propjes tegen een balk of op een stallamp tegen de muur. En wel net zolang tot er een komvormig nest is ontstaan. Voor de binnenvoering kiezen ze hooisprieten, veren en paardenhaar.

Meer dan eens informeerde ik bij mijn bezoeken aan boerderijen naar het aantal nesten van boeren- en huiszwaluwen en beklom vervolgens samen met de boer een houten ladder om op de hooizolder te gaan tellen. Tot mijn verbazing kwam ik eens bij het tellen een Jack Russel terriër tegen. Hij had de ladder op dezelfde manier beklommen zoals wij dat hadden gedaan.

Ik beschouw het als een groot genot en zie het als een voorrecht om nestelruimte te kunnen bieden aan zwaluwen. Al drieëntwintig jaar achten ze mijn woning geschikt voor nestbouw en stellen ze vertrouwen in mij door zomaar hun jong grut onder mijn dak tot wasdom te brengen. Vanaf het voorjaar, wanneer een aantal zwaluwen weer domicilie bij mij kiest, zorg ik er voor dat op een tijdstip waarop driekwart van Nederland nog slaapt, de deur van de inpandige paardenstal open gaat zodat ze zelf kunnen bepalen hoe laat aan de slag te gaan met nestbouw of voeren. Het opstaan is een bioritme geworden, heb daar geen wekker voor nodig. Ging ik voorheen nog wel terug naar bed, het wilde niet meer lukken om in diepe slaap te geraken; vandaar dat ik dan maar een aanvang maak met de dag . Doordat ik ‘s avonds nog een aantal uren doorwerk lijd ik de helft van het jaar aan een chronisch slaapgebrek. Bij het schilderen heb ik momenten, of beter gezegd, het is bij mij schering en inslag, dat ik met een penseel in mijn hand in slaap val. Ik werkte aan een aquarellenserie voor een fabriek ; na het ontwaken ontdekte ik een verftoets in de luchtpartij van een aquarel waar ik twee weken aan had gewerkt. De streep was niet meer volledig onzichtbaar te maken. Een soortgelijke ervaring was er met een ander schilderwerk op papier, gemaakt voor de omslag van een van mijn boeken. De streep op een onbeschilderd gedeelte kon echter met behulp van de computer door een lithograaf grafisch worden weggepoetst. De hoofdredacteur van een paardentijdschrift kocht het werkstuk later; mijn verklaring over de streep gaf volgens haar ‘meerwaarde ‘ aan het schilderwerk.

Zonder overdrijving, meerdere keren ben ik wakker geschrokken nadat ik met mijn voorhoofd tegen de tafelezel bonkte.

Deadlines maken deel uit van mijn contractuele verplichtingen. Aangezien uitgeverijen geen rekening houden met mijn privé-situatie is mijn worsteling met de slaap deel gaan uitmaken van mijn leven.

Na het uitvliegen van het eerste nest jongen doet het zwaluwouderpaar het even rustiger aan. Enkele stellen beginnen echter aan de bouw van een nieuw nest. Het zal zo zijn dat de plaats van het eerste bouwsel niet voldeed. Als de verkenningstochten achter de rug zijn, laten de jongen zich na een paar dagen maar heel af en toe overdag zien. Wel keren ze de eerste tijd ‘ s avonds terug om de nacht in de stal door te brengen. Maar bij een zware onweersbui overdag is het een drukte van je welste ; met een ongeremde snelheid vliegen ze, herkenbaar aan hun gele bekjes en korte staarten, de stal binnen om te schuilen.

Waar zwaluwen nestelen, hebben heel wat zangvogels hun leven aan hen te danken. Het is een doeltreffende tactiek van de sperwer om vanuit de lucht met grote vaart, of vanuit een hinderlaag in de bosjes, vogels te verrassen. Zwaluwen zijn altijd in de lucht en bespeuren heel gauw onheil. Je staat er van versteld hoeveel zwaluwen in geen tijd zich in de lucht verzamelen en met alarmkreetjes op de sperwer duiken en hem verjagen. Boerenzwaluwen voeren ook groepsgewijze duikvluchten uit op een stropende kat die zich op een schuurdak bevindt of op eksters die de struiken afstruinen op zoek naar nesten.

Daarom ben ik zo trots op mijn boerenzwaluwen. De functieloze elektriciteitsbuis die op een hoogte van drie meter vanaf mijn woning naar een oude koestal loopt, laat ik gewoon zitten. Het verwijderen zou goed zijn om ergernis weg te nemen; bij het snoei – en schilderwerk zit ik er met de ladder regelmatig tegenaan. Maar ik laat hem hangen; de buis is in gebruik om te kunnen zingen, poetsen, paren, voeren en rusten.

Het onderdak verschaffen draagt verantwoordelijkheid met zich mee. Toen een heel jonge zwaluw, die nog maar net het nest had verlaten, een kleine ruimte tussen de nok van het dak en het plafond van een zolderkamer invloog en niet terugkeerde, ben ik – met planken voor me uit schuivend – die ruimte ingegaan. Languit liggend trok ik me met mijn armen vooruit. De zwaluw kreeg ik niet te zien. Bijna op het einde van die zeer nauwe en warme ruimte kreeg ik een claustrofobische aanval; het zweet brak me alle kanten uit, mijn hart ging tekeer. Ik had tijd nodig om me te vermannen. Hoestend en proestend, onder de stofwebben , me naar achteren duwend, lukte het me de ladder te bereiken. Na dit voorval mijd ik kleine ruimten. Voor mij geen grottenexcursie of Egyptische piramiden van binnen bekijken (bovendien heb ik vliegangst).

En dan is het september geworden; de zwaluwen maken zich op voor de terugreis naar Afrika. De jonge vogels maken veel vlieguren om zich sterk te maken en om de omgeving in te prenten. In groten getale brengen de boeren- en huiszwaluwen nu de nachten door in beschutting biedende maisvelden. Een klein aantal boerenzwaluwen blijft de stallen nog even trouw. Een enkele keer vliegen ze overdag even in en uit.

Na hun vertrek gaan veel mensen- vooral zij die op het platteland wonen – de zwaluwen missen; ruim een half jaar niet meer hun stemmetjes in de lucht. Er zit niets anders op dan uitzien naar hun terugkeer in april, zoveel mogelijk de lucht afturen waarna andere vogelvrienden afgetroefd kunnen worden “ik heb vanmorgen de eerste gezien” ; een kinderachtig spelletje, ik weet het. En als de eerste mijn inpandige stal binnenvliegen, praat ik tegen ze, heet ze welkom.

Het is niet erg om als een zonderling gezien te worden; bovendien, het went snel.